Advertentie

Moongate hoofdstuk 9 + 10


Wil je de vorige hoofdstukken lezen? Klik hier voor de link:
x

INLEIDING en hoofdstuk 1 + 2Hoofdstuk 3 en 4Hoofdstuk 5 en 6Hoofdstuk 7 en 8

* * *

– Hoofdstuk 9 –

 

Satellietfoto’s en bizarre ontdekkingen over de Aarde

Nederlandse vertaling voor WantToKnow.nl/.be – Jan Smith © 2011

x

Het lijkt misschien wat eigenaardig, maar op een aantal foto’s van de Aarde die in 1967 werden gepubliceerd, staat bewijs van wat lijkt op een diepe depressie, een indeuking, in de planeet in het gebied van de Noordpool. Een depressie in een bol geeft altijd een plat gedeelte te zien in de omtrek van die bol als vanuit een bepaalde hoek wordt gekeken. Als er werkelijk een depressie aanwezig is, dan zou de aarde er vanuit een satelliet die toevallig in de juiste positie vliegt uitzien met een behoorlijk afgeplatte bovenkant. Gecombineerd met andere foto’s vanuit andere posities, zouden bij elkaar een driedimensionale weergave geven van een ingedeukte omtrek.

Linksboven duidelijk zichtbaar de afplatting van de Noordpool

Deze foto hiernaast van de Aarde die werd genomen door de DODGE-satelliet (Department of Defense Gravity Experiment) vanaf een hoogte van 30.000 kilometer boven de evenaar, verscheen op 10 november 1967 in Life Magazine.1 Daarop is duidelijk te zien dat er ter plaatse van de Noordpool een afplatting zit ter grootte van zo’n 2.500 kilometer lengte – die duidelijk niet wordt veroorzaakt door gedoe met de foto of met de stand van de Zon.

Het lijkt of er een grote plak van de top van de aardbol is gesneden. William Brian (de auteur van het boek Moongate red.), kon geen kopie van die foto bemachtigen en kreeg ook geen toestemming de foto van Life Magazine te kopiëren (ook nu lukt dat op het internet niet, hoewel de foto daar wel gewoon te zien is..!!)

Deze DODGE foto is interessant, maar uitzicht vanuit een andere hoek is nodig om meer details te zien. Zo’n foto werd op 21 januari 1967 genomen door de Applications Technology Satellite- III vanaf zijn stationaire positie boven de Braziliaanse evenaar. Hij werd genomen vanaf een hoogte van 36.000 kilometer en erop is een duidelijke depressie te zien in het Noordpoolgebied.

.

XXXXIk moet zeggen dat ik deze foto niet zo duidelijk vind, als de foto’s die ik ergens anders op het internet aantrof. Door welke satelliet deze opnames werden gemaakt is niet te achterhalen. Maar in het Noordpoolgebied is duidelijk sprake van een groot nagenoeg rond gat. Op de foto met de gele cirkel is dit specifiek nog wat uitvergroot. Hoe groter de afstand en de hoek van de baan van de satelliet des te beter zou een driedimensionaal beeld kunnen ontstaan. De zijkanten van de depressie verlopen enigszins taps naar beneden.

.

Critici zullen direct pogen deze foto’s in diskrediet te brengen door erop te hameren dat het verschijnsel van de depressie een illusie is ten gevolge van het bewerken van de foto, of door wolkenformaties, de stand van Zon ten opzichte van de planeet, de Poolijskap, open vaarwater rond de Noordkaap enzovoort. William Brian wijst er echter op dat in dit hoofdstuk nog veel meer aanvullende bewijzen zullen worden gepresenteerd die niet zijn gebaseerd op deze opnames. Om die reden dient het fotografisch bewijs alleen maar ter ondersteuning van de rest van de informatie.

Het is belangrijk om in gedachten te houden dat de Aarde, of elke andere planeet, nog altijd hol kan zijn, ook zonder de aanwezigheid van depressies. De informatie en de bewijzen die hierna volgen zijn zo ongelofelijk dat van de lezer niet mag worden verwacht dit direct voor zoete koek aan te nemen. Er is nog veel meer bewijsmateriaal nodig alvorens het concept en de idee volledig kan worden geaccepteerd.

De beperkte informatie die hier wordt gepresenteerd moet worden gelezen met een open en onderzoekende geest in het belang van het opdoen van meer kennis over dit onderwerp op basis waarvan nieuwe informatie beter op zijn merites kan worden beoordeeld.

In het licht van de NASA cover-up is het allerminst verrassend dat foto’s van Aarde die na 1967 werden vrijgegeven voor algemene publicatie (althans die de auteur onder ogen heeft gekregen) geen bewijs leveren voor deze ‘ingang’ of depressie/depressie. Bovendien lijkt het allerminst toevallig dat satellietopnamen van het noordelijke poolgebied bij lange na niet allemaal openbaar zijn gemaakt. William Brian deed navraag bij diverse NASA-organisaties maar kreeg geen enkele poolfoto te zien, anders dan de reeds gepubliceerde exemplaren. Van het NASA Applicatiecentrum ontving hij de volgende reactie: “We beschikken niet over satellietfoto’s die boven de poolgebieden zijn gemaakt.”

Het is zegt veel over de weigering van deze NASA-tak om informatie te geven over waar die foto’s dan wel eventueel verkregen kunnen worden. Het is algemeen bekend dat er satellieten zijn die speciale taken hebben boven de poolgebieden van planeet Aarde en daarvan moet veel beeldmateriaal voorhanden zijn. Er zou eigenlijk geen enkele belemmering moeten bestaan om die niet vrij te geven, tenzij er iets verborgen moet worden gehouden.

Het is belangrijk hier nogmaals te onderstrepen dat de foto’s van zowel DODGE als ATS-III vanuit verschillende standpunten werden genomen, vanaf verschillende hoogtes boven de Aarde en op verschillende tijdstippen.

Omdat de eerstgenoemde foto een min of meer platte vlek vertoont die zich over ongeveer 2.500 kilometer uitstrekt en de andere foto laat zien dat de depressie zelf ongeveer 1.200 kilometer in diameter is, kan de dikte van de Aardkorst ruwweg worden geschat, er vanuit gaande dat het een gat betreft. Er wordt aangenomen dat een dwarsdoorsnede van de holle Aarde eruit ziet zoals op onderstaand figuur is weergegeven.

Omdat de depressie of ingang die op de foto’s staat taps naar binnen lijkt toe te lopen, neemt men aan dat een tweede cirkel wordt gevormd met een radius van ongeveer 600 kilometer. De dikte van de korst van de Aarde zou dan ongeveer 1.200 kilometer moeten zijn en het gebied aan de binnenkant van de Aarde zou meer dan 63% van het buitenste oppervlak bedragen!

De aantrekkingskracht op het binnenste oppervlak zou in de richting van het binnenste oppervlak lopen als gevolg van de beperkte doordringbaarheid van de zwaartekrachtstraling. Bovendien zou de zwaartekracht aan de binnenzijde bijna net zo groot zijn als aan het buitenoppervlak. Een vliegtuig of schip dat via de Noordpool naar binnen zou gaan zou geen noemenswaardig verschil in de aantrekkingskracht door de zwaartekracht merken.

De kromming van de planeet zou overigens wel groter lijken. Hieruit volgt dat de zwaartekracht op een gegeven afstand tussen het uitwendige en inwendige oppervlak teniet gedaan zou worden. Voorwerpen of materie in dit gebied van de Aardkorst zou gewichtloos worden en net zo goed naar buiten of naar binnen kunnen vallen. Vanuit een praktisch oogpunt vormt een op deze manier ontworpen planeet een staaltje van ingenieuze engineering.

Er ontstaat een veel groter oppervlak maar met veel minder massa dan een solide planeet zou hebben. Aangenomen dat de hele Aarde dezelfde dichtheid zou hebben als die van haar schil, dan zou de massa van de holle Aarde in feite minder dan een vierde van de masse bedragen die door de Zwaartekrachtwet van Newton wordt voorspeld.

De gevolgen voor de massa van de Maan zijn even verbluffend. Omdat het massamiddelpunt tussen Aarde en Maan redelijk accuraat is, zou de massa van de Aarde 81.56 keer zoveel zijn als die van de Maan. Dit houdt in dat de Maan ook minder dan een kwart van de oorspronkelijk veronderstelde massa zou moeten hebben.

Uitgaande dat de gemiddelde dichtheid dezelfde is als die van haar korst, zou de Maan een schil hebben van slechts 150 kilometer dik! En door de geringste explosie of botsing zoals met de seismische Apollo-proeven, zou de Maan dus inderdaad al klinken als een kerkklok. Als Aarde en Maan hetzelfde percentage aan grotten en holtes hebben, dan is de hierboven genoemde dikte voor beide hemellichamen misschien wel redelijk.

In bovenstaande berekening werd ervan uitgegaan dat de hele schildikte van ieder lichaam dezelfde dichtheid heeft als de korst. Het lijkt meer in het redelijke te liggen dat de Aarde en de Maan bijna dezelfde dichtheid zouden hebben. Als dit wordt meegenomen dan bedraagt de overeenkomstige schildikte van de Maan 195 kilometer. Hoe dan ook is het zo dat wanneer de Aarde een schildikte zou hebben van 1.300 kilometer, de schil van de Maan zeven tot acht keer dunner moet zijn. Om die reden zijn planeten relatief gezien misschien wel erg breekbare structuren en de verschrikkelijke mogelijk dringt zich op dat met al die superwapens de planeet dus gewoon naar de gloria zou kunnen worden geholpen!

Er bestaat inmiddels al een overweldigende hoeveelheid bewijsmateriaal dat de continenten op Aarde uit elkaar drijven. Ja, zelfs binnen de orthodoxe wetenschap is dit inmiddels al een geaccepteerd feit.

Maar zonder een hete, gesmolten kern is er kennelijk geen verklaring voor het feit waarom continenten uit elkaar zouden drijven. Bij een andere benadering van dit fenomeen zouden ook de aard van de zwaartekracht en de ongelofelijk hoge druk- en trekkrachten moeten worden meegenomen die in de schil van de Aarde worden opgewekt en breuken doet ontstaan waardoor aardlagen over elkaar heen vouwen en glijden. De continentale drift zou erop kunnen wijzen dat de Aarde in de tijd gezien langzaam uitzet.

In The Expanding Earth uit 1971 voert de bekende Duitse theoretisch natuurkundige Ernst Pascual Jordan overvloedig bewijsmateriaal aan voor deze veronderstelling. Hij liet echter na uit te leggen hoe een vaste planeet meer dan het dubbele van zijn originele diameter zou kunnen uitzetten en toch een solide bol kon blijven. Als de originele diameter van de Aarde zou verdubbelen zou haar massa of volume met een factor acht moeten toenemen. Omdat de Aarde nu eenmaal een beperkte hoeveelheid massa heeft, kan zij niet verdubbelen zonder dat er zich spelonken, diepe grotten of een enorme holle ruimte zouden vormen om de volumetoename te compenseren.

Wanneer de diameter tweemaal zo groot wordt, neemt het volume 8 keer toe en daarom zou de huidige Aarde een solide schil hebben die slechts 275 kilometer dik zou zijn als de aanvangsdiameter van de solide bol 6.373 kilometer zou bedragen. Het lijkt erop dat een holle, bolvormige Aarde niet oneindig kon uitzetten zonder dat er reusachtige depressies of openingen zouden ontstaan. Die zouden waarschijnlijk in de schil optreden nabij de rotatieas aan ongeveer tegenoverliggende gebieden. Dit zou kunnen verklaren waarom depressies en of openingen naar het binnenste van de Aarde zich mogelijk in de buurt van de polen bevinden.

Er schijnt een eenvoudige verklaring te bestaan waarom de Aarde mogelijk uitzet. Een simpel voorbeeld is water dat in een glas wordt rondgedraaid en naar buiten wordt gedrukt waarbij zich een waterkolk – een vortex – vormt. De Aarde is ook opgebouwd uit materiaal dat onder vergelijkbare omstandigheden zal uitdijen en deformeren. Voorwerpen op de evenaar draaien met een snelheid van 1.600 kilometer per uur rond op de dagelijkse rotatie van de Aarde. Als gevolg van de daardoor optredende krachten is het wel degelijk mogelijk dat de Aarde in de vele eonen van haar bestaan langzaam maar zeker uitdijt. Bijgevolg zou er een holle bol ontstaan, zelfs als de uitgangspositie een solide bal zou zijn. Door de geleidelijke uitzetting zouden continenten op drift raken en uit elkaar bewegen.

Vulkanen zijn door wetenschappers verklaard aan de hand van de idee van het hete gesmolten binnenste van de planeet. Het is echter aannemelijk dat dezelfde krachten en energieën die verantwoordelijk zijn voor de zwaartekracht en de continentale drift betrokken zijn bij het aanmaken van gesmolten lava op bepaalde drukpunten in de Aarde. Een gesmolten binnenste is kennelijk niet noodzakelijk om verschijnselen als vulkanen en drift der continenten te verklaren.

Aanvullend bewijs voor het bestaan van de pooldepressie en of openingen wordt geleverd door het aardmagnetisch veld in deze gebieden. De wetenschap heeft nooit kunnen verklaren waarom de magnetische polen zo ver verwijderd liggen van de geografische polen. De magnetische Noordpool wordt geacht te liggen op ongeveer 76° noorderbreedte en 100° westerlengte; terwijl de magnetische Zuidpool op dit moment (d.w.z. in 1982 toen Brian dit boek schreef – vert.) op ongeveer 66° zuiderbreedte en 139° oosterlengte ligt.

Even iets over de beweging van de magnetische Noordpool.

Vele honderden kilometers ten zuiden van de geografische Noordpool verwijderd, ligt de magnetische Noordpool op ongeveer 82,7° Noorderbreedte en 114,4° Westerlengte (2005), ten noordwesten van het Canadese eiland Sverdrup. Deze plaats is niet gefixeerd en is voortdurend aan verandering onderhevig, zelfs dagelijks.

.

Het National Geomagnetic Program van de geologische Dienst van Canada houdt de beweging van de magnetische Noordpool dagelijks nauwlettend in de gaten. Zij hebben vastgesteld dat de pool elk jaar ongeveer 40 kilometer opschuift. De magnetische Noordpool beweegt dagelijks langs een elliptisch patroon dat zo’n 80 kilometer verwijderd ligt van het gemiddelde centrale punt.

Magnetische polen worden beschouwd als punten waar de magnetische inclinatie, of de hoek waarin een kompasnaald naar beneden wijst, 90° bedraagt. Deze magnetische polen zouden samenvallen met de geografische polen wanneer de orthodoxe stellingname over de vorm en structuur van de Aarde zou kloppen.

Het bestaan van magnetische polen is min of meer misleidend omdat ze eigenlijk redelijk ruime gebieden zijn rond een gesloten kromme waar de magnetische inclinatie nagenoeg 90° is.

De magnetische Zuidpool is vermoedelijk opgeschoven van 72° Zuiderbreedte en 155° Oosterlengte, waar Shackleton, de poolreiziger, hem voor het eerst in 1909 bepaalde, naar zijn huidige (1982 !) positie op 66° ZB en 139° OL. Het is echter zeer waarschijnlijk dat er geen radicale verschuiving heeft plaatsgevonden van de magnetische polen in deze tijdsperiode. Het ligt meer voor de hand dat de 90° inclinatie gemeten is op een aantal plaatsen die samenvallen met gebieden in de buurt van de zuidelijke depressie.

Op geomagnetische kaarten lopen lijnen die overeenkomen met de magnetische inclinatie die gecentreerd is rond de veronderstelde locatie van de magnetische polen.

Het is opvallend dat op de ATS-III-foto te zien is dat de locatie van de depressie, de depressie, redelijk overeenkomt met de locatie van de magnetische Noordpool op geomagnetische kaarten. Klaarblijkelijk werd de plaats van de magnetische Noordpool bepaald door het gemiddelde te nemen van alle metingen die langs de rand van de depressie werden genomen.

.

Het is ook van belang op te merken dat aurora’s (het Noorderlicht) bijna altijd concentrisch zijn en evenwijdig lopen met de lijnen van gelijke magnetische inclinatie. De grotere aurora’s zijn nooit gecentreerd rond de geografische pool maar altijd rond de magnetische.

Een isocline is een lijn van plaatsen waarbij de inclinatie i van het aardmagnetisch veld ten opzichte van het vlak van de ware horizon gelijk is. De lijn waar de inclinatie 0º is wordt de acline genoemd, of magnetische evenaar.

Admiraal Richard Evelyn Byrd
In de uitgave van oktober 1947 van National Geographic werden in een artikel van de hand van Admiraal Richard Evelyn Byrd (1888 – 1957), getiteld “Our Navy Explores Antarctica” de warme winden vanuit de omgeving van de Balleny Eilanden genoemd.2 Deze Balleny Eilanden liggen op het zuidelijk halfrond op de isocline waar de inclinatie nagenoeg 90° is. Uit de locatie van de magnetische Zuidpool volgt dat de zuidelijke depressie op ongeveer 1.600 kilometer van de magnetische Zuidpool zou moeten liggen.

De warme winden waarover Byrd sprak zouden misschien luchtstromen geweest kunnen zijn die afkomstig waren van het centrum van dit gebied, aangenomen dat het daar warm is. Byrd besprak ook een aantal ijsvrije gebieden met zoet water die tussen bruine kale en onherbergzame rotsen lagen. Een gebied van tenminste 500 vierkante kilometer nabij Queen Mary Coast van Wilkes Land was volledig ijsvrij! Rode, blauwe en groene algensoorten werden aangetroffen in de meren met warmer water dan de Antarctische Oceaan, zoals bijvoorbeeld het Figurnoye Meer.
Volgens het artikel werd er geen bewijs gevonden voor de aanwezigheid van vulkanische activiteit of heetwaterbronnen en dus werden de warmere gebieden toegeschreven aan de overheersende winden of opwarming door de Zon gedurende de zomermaanden die ervoor zorgden dat het gebied sneeuw- en ijsvrij kon blijven. Over de oorsprong van de warme winden werd in het artikel niet gerept.

Lang voordat Admiraal Byrd begon aan zijn Arctische en Antarctische expedities hadden ontdekkingsreizigers al verbluffende verschijnselen meegemaakt tijdens hun pogingen om de Noordpool te bereiken. William Reed schreef in 1906 een boek over hun ervaringen getiteld The Phantom of the Poles. Men had ontdekt dat veel vogels op noordelijke breedtegraden een neiging vertoonden naar het Noorden te vliegen in plaats van naar het zuiden en ook poolreizigers vaak warme winden hadden waargenomen.

Het heeft er alle schijn van dat de meeste van de latere poolreizigers zijn boek, noch dat van anderen over de holle Aarde nooit hadden gelezen. Dergelijke beweringen over de Aarde werden niet serieus genomen omdat de ideeën in strijd waren met de meest fundamentele beginselen der natuurkunde.

Maar hun reissnelheid over de Poolvlakte levert toch min of meer het bewijs op dat de poolreizigers een diepe krom lopende laagvlakte ingingen bij hun pogingen de Pool te bereiken. Frederick Cook beweerde dat hij de Pool op 21 april 1908 bereikt had en Robert Peary zei dat hij datzelfde had gepresteerd op 6 april 1909. Elk van hen hield vol dat de ander nooit was geslaagd in zijn opzet de Pool te bereiken, maar hun beweringen gingen mank aan allerlei tegenstrijdigheden. Cook had, net als Peary trouwens, geen betrouwbare getuigen. Er werd sterk aan het verhaal van Cook getwijfeld toen hij beweerde dat hij 25 kilometer per dag zou hebben afgelegd, terwijl Peary naar verluidt meer dan 32 kilometer per dag aflegde.

Nadat Peary de 88e breedtegraad was genaderd, vorderde hij 40 kilometer op de eerste dag, 32 op de tweede en derde dag, weer 40 op de vierde om tenslotte op de vijfde dag 65 kilometer af te leggen. De reisomstandigheden waren naar alle waarschijnlijkheid moeilijker dan verderop naar het zuiden waar Cook met een gemiddelde dagsnelheid van 32 kilometer was gevorderd. Zelfs Peary vermeldde de moeilijkheden die hij ondervond bij het aanhouden van een behoorlijk reissnelheid met een hondenslee omdat de weersomstandigheden dat nauwelijks toelieten.

Het is niet aannemelijk dat Peary in zeven dagen in staat was om de 435 kilometer vanaf 87 ° 47′ NB tot de Pool en weer terug af te leggen. Nadat hij eerst alle eer had opgestreken, besloot het Amerikaanse Congres later na gedegen onderzoek dat zijn wapenfeit ‘niet kon worden bewezen’. De reden dat zowel Peary als Cook in staat waren geweest zulke fenomenale afstanden af te leggen is begrijpelijk wanneer de kromming van het Noordpoolgebied in aanmerking wordt genomen. Positiebepalingen aan de hand van de stand van Zon en sterren zou hen hebben verteld dat ze veel sneller hadden gereisd dan ze feitelijk hadden gedaan als ze nog steeds hadden geloofd dat ze over het oppervlak reisden met een krommingradius van 6.437 kilometer.

.

Andere poolreizigers was eerder ook al opgevallen dat de horizon sneller veranderde dan ze hadden verwacht. Ook was hun een verschijnsel opgevallen dat ze ‘waterlucht’ noemden hetgeen een reflectie was van het oppervlak dat zich voor hen uitstrekte. Ze hoefden zodoende slechts naar de lucht te kijken om hun route over land te bepalen. Dit vreemde verschijnsel kon waarschijnlijk alleen optreden wanneer de Aarde een scherpe curve maakte, omdat anders de reflecterende waterdamp in de lucht veel te ver van hen verwijderd was om die weerspiegeling te kunnen zien.

Nansen was een van de eerste ontdekkingsreizigers die klaarblijkelijk een aanzienlijke afstand aflegde door de noordelijke depressie. Op een bepaald punt tijdens zijn reis zeilde hij gedurende vijftien dagen aan een stuk door en moet zeker 2.000 kilometer voorbij de pool zijn gekomen. Op dat punt zagen zij slechts een ster en gedurende geruime tijd bleef die ook steevast op dezelfde positie recht boven hun hoofd. Misschien bevonden Nansen en zijn groep zich wel ver genoeg binnenin de depressie waardoor het zicht op andere sterren hen werd ontnomen. In Farthest North verklaarde Nansen hierover het volgende:

De zon was allang ondergegaan achter de einder en de dromerige avondlucht kleurde in gele en gouden tinten . . .Slechts een ster liet zich zien. Hij stond bleek schijnend recht boven Cape Chelyuskin. Terwijl we verder zeilden en de kaap meer en meer ten oosten van ons kregen, draaide de ster mee, hij was er de hele tijd, recht boven ons. Ik kon het niet helpen even te gaan zitten en er een tijdje naar te kijken.. . . . Er kwamen allerlei gedachten in mij op”.4

Gedurende de meeste tijd tijdens zijn inspannende reis voelde Nansen zich regelmatig verward en voornamelijk hopeloos verloren. Hij verklaarde: “Het werd voor mij steeds raadselachtiger dat we eigenlijk nauwelijks voortgang richting het noorden boekten. Ik bleef maar berekeningen maken maar ik kwam steeds op hetzelfde resultaat uit. Dat is te zeggen, vooropgesteld dat het ijs niet bewoog, moesten we al ver voorbij de 86e breedtegraad zijn.”5

De reizigers kwamen later modderig warm water tegen met veel minder zout en Nansen nam aan dat het afkomstig moest zijn uit de rivier de Lena in Siberië. Maar ze reisden nog steeds in noordwestelijke richting en helemaal niet naar Siberië. Ze zeilden over helder water met een behoorlijke snelheid maar ze waren nog steeds niet dichter bij de pool dan dat ze weken terug al waren. Toen hij water ophaalde om het dek te schrobben, zag Nansen dat het water fluoresceerde en dat er schaaldiertjes in zwommen die leken op gloeiende kooltjes. Bij een gelegenheid schreef hij hierover het volgende:

“. . . kleine kreeftachtige en andere kleine diertjes verspreiden zulk een fel fluorescerend licht dat de inhoud van het net wel leek op een stapel gloeiende sintels toen ik het leegmaakte bij het schaarse lamplicht in de kombuis.”6

De expeditie van Nansen kwam ook grote hoeveelheden stof tegen dat het scheepsdek bleef bedekken. Reed concludeerde dat het afkomstig was van vulkanen in het binnenste van de Aarde, omdat er veel koolstof en ijzerdeeltjes in werden aangetroffen. Bovendien zeilde het schip voortdurend tegen een stroom in die naar het zuiden liep, hetgeen de bemanning enorm verbaasde omdat iedereen een noordelijke stroming had verwacht. Nansen rapporteerde ook een ongelofelijk warme lucht halverwege december ten noorden van de 81e breedtegraad en trof zelfs een warmbloedig dier aan boven de 85e breedtegraad.

Al deze bevindingen lijken erop te wijzen dat Nansen een gebied binnenging dat naar de maatstaven van de conventionele theorie over de vorm van de Aarde eigenlijk niet in de poolstreken zou kunnen bestaan. Afgaande op zijn ervaringen was Nansen ervan overtuigd dat de Noordpool ergens in een zeer diep, ijsvrij bassin of depressie moest zijn.

Ook andere Noordpoolreizigers namen soortgelijke verschijnselen waar, waaraan ze geen touw konden vastknopen. Greely was volledig in de war toen twee van zijn mannen een conifeerachtige boom ontdekten op een noordelijk strand langs de Arctische Oceaan. Overal was drijfhout te zien. Reed concludeerde dat rivieren die vanuit het binnenste van de Aarde de Arctische zee instroomden al dit hout meevoerden.

IJsbergen vertegenwoordigen ook al zo’n ondoorgrondelijk raadsel als de wateren van de oceaan in het hoge noorden ijsvrij zouden zijn. Een conclusie is dat open water zich ver genoeg uitstrekt tot in het binnenste van de Aarde om te kunnen ontsnappen aan de extreme koude die langs de rand wordt ervaren. Reed besloot ook dat Noordpool ijsbergen het resultaat waren van rivieren die vanuit de kern van Aarde zouden stromen. Wanneer deze rivieren de koudere gebieden aan het buitenoppervlak bereiken, bevriezen ze en vormen zich ijsbergen. Gedurende de zomermaanden laten de bergen los als gevolg van de dooi en drijven zij de oceaan in.

De moderne poolexpedities van Admiraal Byrd waren grootschalige militaire operaties en er werd veel werk van gemaakt. Byrd beschikte in principe over onbegrensde financiële middelen en moderne technologie. Vliegtuigen konden in korte tijd grote gebieden bestrijken terwijl ze geen last ondervonden van moeilijke omstandigheden zoals de vroegere poolreizigers. Dr. Raymond Bernard schreef een boek met de titel The Hollow Earth dat in 1969 werd gepubliceerd. Daarin citeert hij Ray Palmer, de toenmalige uitgever van het blad Flying Saucers, die het volgende zei:

De twee vluchten die Admiraal Byrd boven beide polen maakte, bewijzen dat er iets vreemds is aan de vorm van Aarde ter plaatse van beide poolgebieden. Byrd vloog naar de Noordpool maar hij stopte er niet om daarna terug te keren, maar hij vloog zo’n 2.750 kilometer verder en vloog toen pas terug naar zijn poolbasis omdat zijn brandstof bijna op was. Toen zij voorbij de pool vlogen verschenen er stukken ijsvrij land met meren erin, met daaromheen met bomen begroeide bergen en tussen de begroeiing zelfs een monsterachtig beest dat nog het meest leek op een mammoet uit vervlogen tijden. Dit alles werd door de vliegtuigbemanning via de boordradio doorgegeven. Tijdens bijna de hele vlucht van 2.750 kilometer vloog het toestel boven land, bergen, bomen, meren en rivieren.”7

Als het bovenstaande verslag waar is, dan verkenden Byrd en zijn manschappen een heleboel meer dan daarna ooit aan het grote publiek is medegedeeld.

Het is mogelijk dat de marine een gedeelte van de binnenwereld heeft verkend tijdens hun expeditie om in 1958 onder het ‘ijs’ door de ‘Noordpool’ te bereiken. Om de een of andere duistere reden was de missie geheim gehouden en het publiek kreeg niets te horen totdat de Nautilus onderzeeër tijdens de thuisreis pas voor de kust van IJsland weer boven water kwam.

.

Er is nog meer informatie die wijst op het bestaan van deze pooldepressies. In een nieuwsblad in Toronto, The Globe and Mail verscheen in 1960 bijvoorbeeld een foto genomen door een piloot in het Arctische gebied, waarop een groene vallei met glooiende hellingen te zien was.8 De Russen waren kennelijk op de hoogte van de situatie in het poolgebied want al hun Spoetniks en bemande ruimtecapsules beschreven banen die de polen op grote afstand misten.

Tenslotte doen er geruchten de ronde over een aantal van de vroegere transpolaire satellieten die op mysterieuze wijze verdwenen zijn boven het Noordpoolgebied. Natuurlijk zouden de zwaartekrachtvariaties aldaar verschrikkelijk moeten zijn, zelfs wanneer de satellieten zich op een hoogte bevonden van enkele duizenden kilometers. Op een baanhoogte van 160 kilometer zouden de satellieten met gemak de depressie hebben kunnen binnenvliegen om aan het eind ervan te pletter te vliegen.

Dit hoofdstuk samenvattend werd er bewijs aangereikt voor het bestaan van een holle Aarde met een depressie dan wel een opening aan zowel de Noord- als de Zuidpool. Satellietfoto’s dienden als referentie voor wat lijkt op de aanwezigheid van een noordelijke depressie, maar voor een verschijnsel aan de Zuidpool werd geen bewijsmateriaal gevonden. In feite zijn er maar heel moeilijk foto’s van de poolgebieden vanuit de ruimte te vinden. De foto’s van de Noordpool die hierboven staan werden steeds genomen door satellieten of andere ruimtevaartuigen die een baan boven de evenaar beschreven waardoor details ontbreken.

De rapporten en verslagen van poolreizigers uit de voorgaande eeuwen droegen een beetje bij aan de bewijslast voor het bestaan van de noordelijke depressie. Seismische experimenten op de Maan leveren bewijs dat de Maan mogelijk hol is met een relatief dunne schil. Op haar beurt zou de Aarde ook hol moeten als we afgaan op de bevindingen tijdens en na seismische gebeurtenissen en bepaalde satellietopnamen van het noordelijke poolgebied. Zelfs het geomagnetische bewijsmateriaal lijkt deze these te ondersteunen.

Tenslotte draagt het bewijsmateriaal in dit hoofdstuk ook weer bij aan de oorspronkelijke stelling dat er sprake moet zijn van een grote zwaartekracht op de Maan en de aanwezigheid van een substantiële Maanatmosfeer. Dat neemt overigens niet weg dat poolopeningen of depressies mogelijk toch niet bestaan, omdat voor geen van dat soort verschijnselen echt overtuigende bewijzen werden gevonden.

Als ze niet bestaan, dan blijven we opgescheept met een groot aantal ondoorgrondelijke raadsels die niet met behulp van de conventionele wetenschappelijke kennis kunnen worden verklaard. Het is nogmaals verstandig hier te onderstrepen dat het bestaan van de hogere zwaartekracht op de Maan en haar aanzienlijke atmosfeer niet afhangt van het bestaan van depressies of openingen aan de polen. Al het andere bewijsmateriaal dat in dit boek wordt gepresenteerd spreekt voor zichzelf en wijst ontegenzeggelijk naar de cover-up door NASA en het leger over de ware aard van onze Maan.

Naschrift bij dit hoofdstuk

Het verhaal over admiraal Byrd heeft in 1996 nog een verrassend staartje gekregen.

Op 9 mei 1926 ondernam Byrd samen met piloot Floyd Bennett die fameuze vlucht over de Noordpool in een driemotorige Fokker F-VII genaamd Josephine Ford. Deze vlucht ging van Spitsbergen (in het Noors: Svalbard) naar de Noordpool en weer terug naar het vliegveld waarvan ze waren vertrokken. Byrd beweerde dat ze de Noordpool hadden bereikt. Deze reis bezorgde hem wereldwijde roem en hij kreeg er zelfs de eremedaille voor en genoeg mogelijkheden om geld bijeen te brengen voor zijn volgende pogingen om ook over de Zuidpool te vliegen.

Vanaf 1926 tot 1996 rezen er twijfels, werd hij verdedigd en weer aangevallen en ontstonden er verhitte discussies over de vraag of Byrd er nou eigenlijk wel echt in was geslaagd de Noordpool te bereiken per vliegtuig. In 1958 sprak de Noors-Amerikaanse vliegenier en ontdekkingsreiziger Bernt Balchen zijn sterke twijfels uit over de beweringen van Byrd op basis van zijn uitvoerige persoonlijke kennis en kunde op het gebied van het vliegen e de door Byrd genoemde vliegsnelheid. In 1971 speculeerde Balchen erover dat Byrd eenvoudigweg doelloos in het rond had gevlogen zonder ook maar een streep land te zien. (Montague, Richard (1971). Oceans, Poles, and Airmen. Random House Publishing p. 48).

In 1996 werd het dagboek van Byrd openbaar gemaakt en de pagina’s over 9 mei 1926 bevatten uitgevlakte (maar nog steeds leesbare) sextantresultaten die scherp verschilden met het officiële getypte rapport dat op 22 juni van dat jaar door Byrd naar The National Geographic Society werd gestuurd. Byrd nam een sextant lezing van de Zon om 7:07:10 took a sextant reading of the Sun at 7:07:10 GMT. Zijn uitgegomde dagboekverslag vermeldde een klaarblijkelijk waargenomen zonhoogte van 19°25’30”, terwijl zijn latere officiële rapport sprak over een hoogte van 18°18’18” op hetzelfde tijdstip. (Goerler, Raimund E. (1998). To the Pole: The Diary and Notebook of Richard E. Byrd, 1925-1927). Ohio State university Press pp. 84–85, compare to p 154).

Op basis van dit gegeven en andere informatie in de dagboeken concludeerde Dennis Rawlins dat Byrd nauwkeurig navigeerde en ongeveer 80% van de afstand naar de Pool afgelegd had toen hij terugkeerde vanwege een olielekkage, maar later zijn officiële rapport vervalste om zijn bewering als zou hij de Pool bereikt hebben, kracht bij te zetten. (New York Times, May 9, 1996, page 1; Rawlins, Dennis (January 2000). “Byrd’s Heroic North Pole Failure”. Polar Record (Scott Polar Research Institute, University of Cambridge) 36: 25–50; see pages 33–34.  Rawlins, Dennis (January 2000). Byrd’s Heroïc 1926 Flight & Its Faked Last Leg. DIO: the International Journal of Scientific History 10: 2–106; see page 40.)

Dennis Rawlins voegt aan zijn betoog toe dat de sextantuitkomsten in het lange tijd verborgen gehouden officiële getypte rapport trouwens werden genoteerd met een nauwkeurigheid van 1”, een nauwkeurigheid die voor marinesextanten in 1926 nog niet was weggelegd en ook niet dezelfde nauwkeurigheid als Byrd in zijn dagboek noteerde voor 1925 en tijdens de vlucht in 1926, die zoals gebruikelijk genoteerde werden in halve of kwart boogminuten. Een aantal bronnen beweren dat Floyd Bennett en Byrd later, in privégesprekken hebben onthuld dat ze de Pool nooit hebben bereikt. Een bron maakt melding van het feit dat Floyd Bennett later aan een collega-piloot verteld heeft nooit over de Pool te hebben gevlogen. Er wordt ook gezegd dat Byrd zijn mislukte trip heeft toegegeven tijdens een lange wandeling met iemand in 1930.

 

Voetnoten bij dit hoofdstuk 9:

1. “First Color Portrait of an Angry Earth,” Life, November 10, 1967, p. 107.

2. Richard E. Byrd, “Our Navy Explores Antarctica,” National Geographic, October 1947, pp. 429-522.

3. William Reed, The Phantom of the Poles, (Mokelumne Hill, California: Health Research, 1906), p. 50.

4. Fridtjof Nansen, Farthest North, (London: Harrison and Sons, 1897), Vol. I, p. 191.

5. Ibid., Vol. II, p. 138.

6. Ibid., Vol. I, p. 358.

7. Dr. Raymond Bernard, The Hollow Earth, (Secaucus, N.J.: Lyle Stuart Inc., 1969), pp. 28-29.

8. Ibid., p. 43.

x

* * *

x

– Hoofdstuk 10

 

Bewijs van buitenaardse bemoeienis met het ruimteprogramma

 Nederlandse vertaling voor WantToKnow.nl/.be – Jan Smith © 2011

x

Ufo’s werden al menigmaal door schrijvers over dat onderwerp misbruikt in boeken die niet bepaald uitblonken van gedegen onderzoek en denkwerk. Hopelijk zal de hierna volgende informatie bijdragen bepaalde aspecten van het Ufo-enigma op een logischer manier te verklaren. Daarvoor is een beter begrip noodzakelijk van de manier waarop het universum functioneert en van de plaats van de mens daarin. Elk verschijnsel dient zo zijn eigen rationele basis te hebben, hoe bizar het ook moge lijken. In ieder geval moet de wet van oorzaak en gevolg van kracht zijn. Als NASA met de informatie heeft geknoeid komt dat automatisch naar voren wanneer het in tegenspraak is met andere geldige gebeurtenissen. De optelsom van alle verschijnselen dient in ieder geval te leiden tot het totaalplaatje van wat er is gebeurd.

De logica gebiedt dat er op zijn minst sprake moet zijn van een of ander doel voor hun aanwezigheid hier. Als die wezens hier rondzweven, zullen ze de handel en wandel van ons Aardlingen vast wel in de gaten houden. De menselijke wezens die op het oppervlak van de Aarde leven hebben een zeer slechte reputatie als moordenaars. Geschiedkundigen kunnen de oorlogen dan wel rationaliseren, vanuit het standpunt van ontwikkelde beschavingen die geen deel uitmaken van de uiterlijke wereld, is de geschiedenis van de Aarde en die van de mensheid op zijn minst walgelijk. Hoe zouden Ufo-inzittenden de Aardse naties in alle vertrouwen kunnen beschouwen als goedwillend wanneer alle landen een geschiedenis vol wapengekletter hebben en wapentuig ontwikkelen die steeds maar weer dodelijker zijn?

Er is een overweldigende hoeveelheid informatie over mensen die beweren contact te hebben gehad met mensen uit de ruimte. Veel van deze leiden werd tijdens die ontmoetingen verteld dat de Aarde nauwkeurig in de gaten wordt gehouden. De belangrijkste reden daarvoor is om in een zo vroeg mogelijk stadium het uitbreken van een eventuele nucleaire oorlog in de kiem te smoren. Als dit waar is, dan zouden dus alle raketten en ruimtevaartuigen die wij de ruimte in schieten ook van heel dichtbij moeten worden geobserveerd om er zeker van te zijn dat zich geen nucleaire wapens aan boord bevinden waarmee eventuele schade aan de Aarde of Maan zou kunnen worden toegebracht.
Om die reden zouden dus ontmoetingen met Ufo’s of waarnemingen daarvan door onze astronauten geen volslagen verrassing moeten zijn. En dat zou zeker moeten gelden gedurende alle Apollo-missies als dergelijk ruimtewezens op de Maan zouden zijn gestationeerd.

.

De discussie zal zich hierna richten op het bewijsmateriaal met betrekking tot buitenaardsen dat ontegenzeggelijk door NASA zelf en andere Maanwaarnemers werd verschaft. De ontmoetingen tussen mensen en buitenaardse wezens komen in het volgende hoofdstuk ter sprake.

Eeuwen geleden werden al door amateurastronomen kortstondige verschijnselen op de Maan waargenomen die niet konden worden toegeschreven aan natuurlijke oorzaken. Zo waren er bijvoorbeeld eigenaardige kleine opbollende koepels die in beeld kwamen en ook weer verdwenen. In 1788 schreef astronoom Johann Hieronymus Schröter (1745 – 1816) deze koepels toe aan de industriële activiteiten van de Selenieten (het Maanvolk).1 uiteraard nam men hem niet serieus. Dat neemt niet weg dat in onze huidige tijd er al meer dan 200 van dergelijke witte koepeltjes zijn ontdekt en gecatalogiseerd.2
Deze hemisferen hebben diameters die variëren tussen 200 en 400 meter en 20 tot 30 er werden als een cluster op de bodem van de krater Tycho waargenomen.3 Al dit soort koepels kunnen niet worden toegeschreven aan vulkanische activiteit of ronde toppen van heuvels. Hun onvoorspelbare verschijning en verdwijning wijst erop dat het mogelijk intelligent gecreëerde en mobiele structuren zijn.

Schröter zag in 1788 een schaduw in de Maanalpen.4 Eerst zag hij een licht, maar nadat het gebied werd verlicht verscheen er een rond schaduw waar het licht was geweest. Omdat het om een ronde schaduw ging, moest het voorwerp dat ervoor verantwoordelijk kon worden gehouden los van het Maanoppervlak zijn en erboven zweven. Na 15 minuten verdween het voorwerp plotseling. Het is mogelijk dat Schröter een groot vliegend voorwerp had waargenomen dat voor de verlichting had gezorgd dat haar eigen schaduw produceerde. In kraters als Pluto en in Mare Crisium werden ook veel heldere ronde lichten waargenomen. Ze verschijnen als koepels en per nacht verschilt hun helderheid.5

In zijn boek Somebody Else Is On The Moon levert George Leonard fotografisch bewijs dat de Maan met enorme machines wordt bewerkt. Hij veronderstelt dat schade die in het verleden werd toegebracht aan de Maan, langzaam maar zeker weer wordt hersteld. Hij beweert fotomateriaal in zijn bezit te hebben waarop te zien is dat er in sommige Maankraters wordt gewerkt en misschien wel een vorm van mijnbouw wordt gepleegd. Het is inmiddels bekend dat de Maan rijk is aan waardevolle elementen die voor veel doeleinden geschikt zijn.

Het bewijs van buitenaardsen die het ruimtevaartprogramma van ons in de gaten houden begon kennelijk al ten tijde van de Mercury-missies en ging door tot en met de laatste vlucht van Apollo-17. Toen Cooper in 1963 in zijn Mercury-capsule voor de vierde keer boven Hawaï vloog hoorde hij een eigenaardige stem op zijn boordradio die iets onbegrijpelijks zei. De geluidsopnamen werden later geanalyseerd en men stelde vast dat de geluiden niets te maken hadden met een bekende taal hier op Aarde.6 Tijdens zijn laatst baan om de Aarde zag hij boven Australië een Ufo vliegen.7 Naar verluidt werd het onbekende vliegende voorwerp op dat zelfde moment ook gezien door zo’n 200 mensen op het volgstation.8

Ook tijdens elk van de 12 missies van het Gemini-programma werden Ufo’s waargenomen. Nadat in 1966 de missie van de Gemini-9 werd afgebroken toen de radioverbinding werd verstoord, gaf NASA een televisieverklaring af waarin werd meegedeeld dat de astronauten Stafford en Cernan bij diverse gelegenheden Ufo’s of onbekende voorwerpen hadden gesignaleerd.9

Vanuit hun Gemini-4 capsule zagen White en McDivitt een eivormig, glimmend zilveren object boven en onder zich. Er werden vijf frames met een filmcamera geschoten toen het voorwerp voorbij vloog en op de film is een eivormig voorwerp te zien met een lange staart van licht. Mission Control vermeldde in het betreffende rapport dat Commandant Piloot Jim McDivitt ook een ander voorwerp in de ruimte had gezien dat kennelijk lange uitstekende armen had. Het rapport vermeldde ook dat hij een paar filmbeelden had gemaakt, maar moeilijkheden met de belichting had vanwege de Zon.10

Het is veelbetekenend dat Borman en Lovell met hun Gemini-IV een ontmoeting hadden met een Ufo en er veel kleine voorwerpjes met hun capsule meevlogen. De zilverkleurige Ufo was in ieder geval niet de draagraket die was afgeworpen omdat die tegelijkertijd met de Ufo in beeld kwam.

Radioconversatie tussen James Lovell en Mission Control:

Lovell: BOGEY op 10 uur boven.
Capcom: Dit is Houston Mission Control. Herhaal dat nog eens 7.
Lovell: Ik zei dat we een BOGEY zien op 10 uur boven.
Capcom: Roger….

(hierna wordt de live-uitzending door de vluchtleiding verbroken)

Capcom: Gemini 7, is het mogelijk de draagraket of is het echt een vliegend voorwerp?
Lovell: WE ZIEN ER MEERDERE…ECHTE WAARNEMING.
Capcom: …schatting over afstand en grootte?
Lovell: WE HEBBEN DE DRAAGRAKET NU OOK IN BEELD TEGELIJKERTIJD MET BOGEYS…

NASA had de gewoonte om kleine zwevende deeltjes toe te schrijven aan urinedruppeltjes of verffragmenten die afkomstig waren van het ruimteschip. John Glenn was de eerste astronaut die de ‘vuurvliegjes’ ontdekte die vrij vaak werden waargenomen tijdens het gehele ruimtevaartprogramma. Toen hij uit de nachtschaduw vloog tijdens zijn eerste omwenteling ronde de Aarde, keek hij door het raampje naar achteren en dacht dat de capsule was omgedraaid omdat hij ‘sterren’ zag. Glenn realiseerde zich al snel dat het ruimtevaartuig niet was gekanteld en dat hij was omgeven door geelgroenachtige lichtgevende deeltjes die lekken op ‘vuurvliegjes’. Ze leken in grootte te variëren tussen speldenknopjes 10 centimeter en ze zweefden 2,5 tot 3 meter uit elkaar, regelmatig verdeeld rondom de capsule. Telkens wanneer de Zon opkwam zag hij die dingetjes gedurende een minuut of vier, vijf.

Glenn verklaarde later het volgende over dit verschijnsel: “Tijdens de derde keer dat de Zon opkwam draaide ik de capsule rond en keek naar voren om te zien of ik kon bepalen waar die dingen vandaan kwamen. Ik kon zo’n tien procent meer van die deeltjes zien als ik de Zon in mijn rug had en het leek net of ze naar me toe kwamen en dus niet afkomstig waren van het ruimtevaartuig. Wat die dingetjes precies zijn geweest is nog steeds onderwerp van discussie en het wachten is nog steeds op een duidelijke verklaring.”12

Ondanks de stellige overtuiging van Glenn dat de vreemde deeltjes niet van de ruimtecapsule afkomstig waren, houden orthodoxe autoriteiten bij hoog en bij laag vol dat het materiaalvlokken of iets dergelijks moeten zijn geweest die wel van de capsule waren afgekomen.

Ofschoon er nog veel meer verslagen zijn over ontmoetingen tussen ongeïdentificeerde vliegende voorwerpen en Gemini-capsules, komt de waardevolste informatie daarover echter van Apollo-vluchten.

Tijdens hun rondjes om de Maan zagen de astronauten van de Apollo-8 een ‘schotelvormig’ voorwerp, zagen ze een verblindend licht en hoorden ze uit hun boordradio ‘onverdraagzame hoogfrequent geluid” komen.13 Later zagen ze hetzelfde object opnieuw maar toen was het nog feller verlicht en voelden ze alledrie ‘een warme golf door de capsule gaan.’14 Het ruimteschip begon naar verluidt te draaien en te tollen en het duurde even voordat de piloot de controle weer had hervonden.15 Het is ook veelbetekenend dat toen de astronauten rond de oostkant van de Maan kwamen, al het water in een radiator van het koelsysteem van de capsule verdampt bleek te zijn en moest worden bijgevuld!16

.

Volgens officiële verslagen had Apollo-10 een bijna-ongeluk toen Cernan en Stafford afdaalden naar een hoogte van 15 kilometer boven het Maanoppervlak om een kijkje te nemen bij de voorgenomen landingsplaats voor Apollo-11. Kort nadat de daaltrap was afgeworpen begon de bovenste trap plotseling wild rond te tollen en op en neer te steigeren. Iets was er de oorzaak van dat het gyroscoopsysteem buiten werking raakte en om het ruimteschip weer stabiel te krijgen ging Stafford over op handbediening. Schijnbaar had een technicus een van de schakelaars in de verkeerde stand laten staan en had Stafford dat niet opgemerkt. Maar in de officiële rapporten is niets te vinden over een Ufo die van onderen opsteeg en daarbij werd gefotografeerd.17

Op de eerste dag van de vlucht van de Apollo-11 was er al een ontmoeting met een Ufo. De astronauten zagen een onbekend voorwerp dat tussen hen en de Maan vloog en dat mogelijk de draagraket is geweest. In de debriefing verklaarde Aldrin dat ze zich herinnerden problemen te hebben gehad met het versnellen ten tijde van de waarneming van het object. Collins vertelde dat ze een schok voelden en Armstrong gaf aan dat Collins dacht dat de MESA (de modulaire opslagruimte) was losgekomen.

Aldrin herinnerde zich toen dat hij allerlei kleinere voorwerpen voorbij had zien komen vlak voordat hij het heldere L-vormige voorwerp in de gaten kreeg. Armstrong beschreef het als een open koffer en Aldrin verklaarde later dat wat ze hadden gezien nog het meest leek op een cilinder. Armstrong vergeleek het met twee met elkaar verbonden ringen, maar Aldrin was het daarmee iet eens en zei dat het had geleken op een holle cilinder. Collins mengde zich weer in het gesprek en beweerde dat het leek op een holle cilinder die rondtuimelde, maar het kon wat hem betreft ook de vorm van een opengeslagen boek hebben gehad.18

Uit het bovenstaande gesprek komt een aantal belangwekkende gegevens naar voren. Ten eerst de verklaring van Aldrin dat ze en probleem hebben met de hogere versnelling rond het tijdstip waarop het vreemde voorwerp wordt gezien. Collins verklaarde dat ze een soort schok voelden maar besloot toen met Armstrong mee te gaan in zijn opmerking over de MESA. Verderop kwam het gesprek op de vorm van het voorwerp. Het lijkt erop dat alledrie deze geweldig goed opgeleide waarnemers kennelijk niet in staat waren hierover tot een vergelijk te komen. Ieder van hen had zich een duidelijke voorstelling gemaakt van wat het was, maar toen Collins uitdrukkelijk zei dat het een cilinder was geweest, verklaarde Aldrin echter dat het beslist geen cilinder was. Armstrong zei dat het leek op twee met elkaar verbonden ringen.

Toen Apollo-11 bij de Maan was werden vreemde geluiden gehoord van sirenes, treinfluiten, kettingzagen en verbrandingsmotoren. De vluchtleiding in Houston vroeg schijnbaar of er daarboven nog iemand was geweest die het had gehoord. Die signalen of geluiden kwamen van buiten het ruimteschip en hielden naar verluidt gedurende de eerste paar dagen van de vlucht met tussenpozen aan.19

Volgens een geheime informatiebron stonden er na de landing van Armstrong en Aldrin aan de overkant van de krater enorme Ufo’s opgesteld en werden de twee mensen in de gaten gehouden.20 Een andere aanwijzing voor deze gebeurtenis verscheen in de National Enquirer van 11 september 1979.21 In het artikel beweert een voormalig werknemer van NASA dat het incident inderdaad plaatsvond maar geheim werd gehouden. Bovendien vermeldde de man dat dit gebeuren binnen NASA algemeen bekend was.

De lezer wordt er nogmaals aan herinnerd dat een deel van deze informatie beperkt is en mogelijk vragen oproept betreffende het onderwerp van Ufo-waarnemingen door NASA. Als elk geval op zichzelf zou worden beoordeeld, is er mogelijk niet voldoende grond om het bewijs sluitend te krijgen. Maar al het overgebleven bewijsmateriaal bij elkaar genomen, worden de gebeurtenissen wel een stuk aannemelijker, zeker gezien in het licht van al hetgeen er in het voorgaande werd gepresenteerd.

Apollo-12 kreeg bijna t maken met een volledige stroomuitval vlak na de start. Het leek wel alsof het ruimteschip 36 en 52 seconden na de lancering werd getroffen door bliksemschichten; maar omdat er geen onweersbui in de wijde omgeving was gesignaleerd, moest men voor een verklaring ergens anders zoeken.

Sommigen zinspeelden erop dat de raket als elektrische geleider was gaan optreden om de geïoniseerde uitlaatgassen naar de aarde af te voeren en dat de bliksem door het schip ontlaadde. Maar een andere bron beweert dat Europese observatoria twee onbekende voorwerpen in de buurt van de raket hadden waargenomen toen het op weg was naar de Maan.22

Een van de twee leek de Apollo-raket te volgen en de ander vloog er voor. Beide voorwerpen flikkerden snel aan en uit. De volgende dag rapporteerden de astronauten twee Ufo’s of bogeys toen ze al meer dan 200.000 kilometer van de Aarde verwijderd waren, en tijdens het gesprek vloog een van de voorwerpen met hoge snelheid weg.23

Terwijl Apollo-12 de Maan naderde werden door de vluchtleiding vreemde geluiden waargenomen die niet uit de ruimtecapsule afkomstig waren, maar ergens anders. Het geluid werd kennelijk ook opgevangen door de astronauten en zij omschreven het als voortdurende hoge tonen.24

De ‘vuurvliegjes’ zijn al eerder ter sprake gekomen. Toen de astronauten van Apollo-16 op de Maan afkoersten vlogen ze een gebied binnen waarin het wemelde van deze deeltjes. NASA bleef echter volhouden dat het verfdeeltjes waren die door de hitte van de Zon loslieten van de buitenkant van de capsule. Maar Mattingley vertelt ook dat er tegelijkertijd problemen waren gerezen met besturings- en navigatiesysteem. Ze konden de hoogtemeter niet aflezen en ook de cardanische ophanging van het kompas zat vast. Het was nodig een handmatige correctie uit te voeren en bovendien bemoeilijkten de ‘sneeuwvlokken’ het zicht op de sterren. Het is toch wel typisch dat niemand kennelijk de moeite wilde nemen om uit te zoeken wat er aan de hand was, men nam algemeen aan dat er weer sprake was van een elektrische storing. Op de een of andere manier veroorzaakten onverklaarbare stroomstoten tijdelijke storingen die later als vanzelf weer voorbij gingen.(!)

Voordat Apollo-16 begon af te dalen, ontstond er wederom een mankement in het besturingsmechanisme van de hoofdraketmotor en moest er opnieuw door de mens worden ingegrepen.25

Klaarblijkelijk gaan elektrische storingen, Ufo-waarnemingen en oplichtende deeltjes hand in hand. Nader onderzoek van deze relatie verschaft veel informatie over wat de astronauten is overkomen. John Glenn zag lichtgevende deeltjes gedurende een minuut of vier tijdens iedere omloop als hij de Zon in de rug had. Hij verklaarde heel duidelijk dat ze hem van enige afstand ergens voor de capsule naar hem toe kwamen. Mogelijk heeft Glenn de desintegratie van elektrisch geladen deeltjes afkomstig van de Zon waargenomen. Er is in toenemende mate bewijs voor het feit dat dergelijke geladen deeltjes de ruimte tussen planeten en melkwegstelsels vullen en men vermoedt dat ze bestaan uit lichtfotonen. Als die geladen deeltjes desintegreren komen er fotonen vrij. De aard van deze deeltjes kan mogelijk te maken hebben met de energieën die toegepast worden voor het aandrijven van de Ufo’s die door sommige astronauten werden waargenomen.

Toen de Ufo’s dicht in de buurt kwamen van de NASA ruimteschepen, zou de concentratie van die ‘vuurvliegjes’ weleens tot enorme hoogte hebben kunnen toenemen. De deeltjes lijken een elektrische lading te hebben en penetreren gemakkelijk door het materiaal van de capsules. Wanneer ze desintegreren tijdens de interactie met de materialen van de ruimtevaartuigen en andere deeltjes in de ruimte, moeten de astronauten ze zowel binnen als buiten de capsule hebben kunnen waarnemen. Het directe effect dat deze deeltjes hebben op het ruimtevaartuig kan een overbelasting van het elektrische systeem zijn geweest en elektronische geluiden hebben kunnen veroorzaken in de communicatiecircuits. Omdat ze in hoge concentraties werden uitgestoten door de Ufo’s, baadden de ruimtecapsules in hun directe omgeving erin en konden zodoende elektrische storingen gemakkelijk optreden en kortsluiting veroorzaken. Het besturingssysteem van Apollo-10 bijvoorbeeld kon door de naderende Ufo last hebben krijgen van kortsluiting.

De warmtegolf die de astronauten in Apollo-8 hebben ervaren zou ook weleens het resultaat hebben kunnen zijn van deze hoogenergetisch geladen deeltjes. Als er een Ufo dichtbij de Apollo-capsule zou zijn gekomen zou een hoge concentratie van die deeltjes best weleens in het ruimteschip hebben kunnen doordringen en daarbij een behoorlijke hoeveelheid warmte hebben afgegeven. Ook de vreemde radiogeluiden en die onverklaarbare onverwachte rare bewegingen van de capsule kunnen aan de vrijgekomen deeltjes worden toegeschreven.

Het waterverlies uit de radiator van Apollo-8 werd mogelijk ook veroorzaakt door dat energieveld omdat dezelfde binnendringende deeltje mogelijk verdamping van het water ten gevolge heeft gehad. Het dichtbij komen van een Ufo zou er de oorzaak van kunnen zijn geweest dat het water in de radiator plotseling begon te koken..

Voor een overzicht van de opnames van NASA die duidelijk aangeven wat NASA verborgen wil houden, maar niet helemaal toe in staat is, kijk je even naar dit filmpje.

X

Toen de astronauten van Apollo-11 een Ufo zagen tijdens hun reis naar de Maan, verklaarde Aldrin later tijdens de debriefingsessie dat ze problemen hadden gehad met het versnellen. Dit volgt ongeveer hetzelfde patroon als de andere incidenten: het energieveld van de Ufo veroorzaakte blijkbaar radiostoringen. Collins beweerde dat ze een schok voelden. Dit zou hebben kunnen gebeuren als de capsule tegen een golf van een voldoende hoge concentratie van die deeltjes botste. Er werd bij de debriefing geen melding gemaakt van de lichtgevende deeltjes, maar de astronauten hebben ze mogelijk wel gezien. Omdat de radioverbinding tijdens de eerste paar dagen van de vlucht met tussenpozen werd gestoord, zouden er gedurende een groot gedeelte van de reis Ufo’s in de buurt gevlogen kunnen hebben.

En dan zijn er nog de elektrische problemen die Apollo-12 ondervond en welke werden toegeschreven aan de bliksem; ook hier hebben Ufo’s die door de astronauten in de directe omgeving van de capsule werden gezien mogelijk een rol gespeeld. Het is interessant dat soortgelijke radiogeluiden ook tijdens eerdere missies zijn opgevangen. Als observatoria op Aarde allerlei aan en uit knipperende Ufo’s heeft waargenomen, is het niet ondenkbaar dat de astronauten en de vluchtleiding een constante biep-biep-biep hebben opgevangen. Gedurende de vlucht van Apollo-16 kwamen de astronauten terecht in een gebied dat wemelde van de ‘vuurvliegjes’ of de zojuist besproken energiedeeltjes. De uitleg van NASA dat het vermoedelijk verfschilfers waren die door oververhitting waren losgekomen was zeer vermoedelijk een voortgezette poging om de waarheid te verhullen.

Kijk, als de verf was bedoeld om ervoor te zorgen dat de capsule niet oververhit zou raken en hij kwam al vroeg tijdens de vlucht los, zou dat reden zijn geweest de schilder te ontslaan, toch? Voor het leveren van zeer slecht werk. Omdat John Glenn tijdens zijn ruimtereis dezelfde smoes te horen had gekregen, was er al die tussenliggende tien jaar geen enkele verbetering in de verftechniek opgetreden. De afbladderende verf is wel een heel erg armoedige verklaring voor het verschijnsel van de vuurvliegjes. Bij navraag deed NASA ook geen enkele moeite te willen uitleggen waarom de verf altijd leek af te bladderen wanneer er Ufo’s in de buurt waren en waarom elektrische storingen en andere defecten bij het zien van een Ufo ook allemaal tegelijkertijd optraden.

Op hetzelfde moment dat Apollo-16 te maken kreeg met het zogenaamde verfprobleem, hadden ze ook problemen met het geleidingssysteem. Het energieveld was zo intens dat het waarnemen van de sterren erdoor werd bemoeilijkt dat nodig was om het ruimteschip op koers te houden, en dus gebruikte de bemanning in dat geval de Zon. Omdat de elektrische storingen eigenlijk gedurende het grootste deel van de reis bleven optreden, moet de Ufo wel akelig dicht in de buurt zijn geweest. Ook een deel van de problemen die de eerste Maansondes eerder hadden ervaren werden mogelijk ook al veroorzaakt door hetzelfde soort energiebronnen. Er traden eigenlijk best wel veel eigenaardige en onverklaarbare haperingen op dat het heel goed mogelijk is geweest dat ook met de Maansondes is geknoeid.

Een incident met de seismische sonde van Apollo-14 is ook al zo raadselachtig: het apparaat heeft tussen februari 1971 en maart 1975 aan een stuk door voortreffelijk gewerkt. De radio-ontvanger hield er in maart 1975 plotseling mee op en de zender zelf stopte op 18 januari 1976 ook ineens. Het mysterie begon pas echt toen allebei de instrumenten, zender en ontvanger, op 19 februari, een maand later op onverklaarbare wijze weer actief werden. Bovendien was er nog een ander instrument dat daarvoor nooit tijdens de dag had gefunctioneerd, maar vanaf dat moment zowel tijdens de nacht als dag perfect ging werken. En na een maand liet het hele station het plotseling voorgoed afweten.26

Het bewijs dat Ufo-inzittenden het ruimtevaartprogramma mogelijk in de gaten hielden en zich er ook mee hebben bemoeid is substantieel. Het is de zoveelste serie aanwijzingen in een lange reeks die duiden op een omvangrijke cover-up door het Amerikaanse leger in samenwerking met NASA. Ik moedig de lezer aan al het aangedragen referentiemateriaal grondig te bestuderen voor meer details en ontmoetingen die hier niet werden besproken.

In het volgende hoofdstuk wordt informatie over de Maan afkomstig van mensen die ontmoetingen met Ufo’s en buitenaardsen hebben gehad, aan een nader onderzoek onderworpen en vergeleken met het materiaal dat we inmiddels wel tot onze beschikking hebben. Al het beschikbare materiaal dient grondig te worden onderzocht teneinde achter de volledige waarheid te kunnen komen.

* * *

Voetnoten bij dit hoofdstuk 10:

1. V.A. Firsoff, Strange World of the Moon, (New York: Basic Books, 1960), p. 80.

2. Joseph F. Goodavage, “Did Our Astronauts Find Evidence of UFOs on the Moon?,” Saga, April 1974, p. 48.

3. George Leonard, Somebody Else Is on the Moon, (New York: Pocket Books, 1976), p. 61.

4. Charles Fort, The Book of the Damned, (New York: Ace Books, 1919), pp. 259-260.

5. Don Wilson, Secrets of Our Spaceship Moon, (New York: Dell Publishing Co., Inc., 1979), p. 207.

6. Timothy Green Beckley and Harold Salkin, “Apollo 12’s Mysterious Encounter with Flying Saucers,” Saga UFO Special III, 1972, p. 58.

7. Dr. Edward U. Condon, Scientific Study of Unidentified Flying Objects, (New York: Bantam Books, 1968), p. 194.

8. Don Wilson, Our Mysterious Spaceship Moon, (New York: Dell Publishing Co., Inc., 1975), p. 27.

9. Otto O. Binder, “Secret Messages From UFO’s,” Saga UFO Special III, 1972, p. 46.

10. Beckley and Salkin, “Apollo 12’s Mysterious Encounter with Flying Saucers,” Saga UFO Special III, p. 60.

11. Condon, Scientific Study of Unidentified Flying Objects, p. 207.

12. Martin Caidin, Rendezvous in Space, (New York: E.P. Dutton & Co., Inc., 1962), p. 124.

13. Binder, “Secret Messages From UFO’s,” Saga UFO Special III, p. 46.

14. Ibid., p. 46.

15. Ibid., p. 46.

16. John Noble Wilford, We Reach the Moon, (New York: W.W. Norton & Company, Inc., 1969), p. 219.

17. Wilson, Secrets of Our Spaceship Moon, p. 48.

18. Wilson, Our Mysterious Spaceship Moon, pp. 43-45.

19. Binder, “Secret Messages From UFO’s,” Saga UFO Special III, p. 46.

20. Ibid., p. 46.

21. Eric Faucher, Ellen Goodstein, and Henry Gris, “Alien UFOs Watched Our First Astronauts On Moon,” The National Enquirer, September 11, 1979, p. 25.

22. Beckley and Salkin, “Apollo 12’s Mysterious Encounter with Flying Saucers,” Saga UFO Special III, p. 8.

23. Ibid., p. 58.

24. Ibid., p. 58.

25. Richard Lewis, The Voyages of Apollo, (New York: The New York Times Book Co., 1974), p. 252.

26. Wilson, Secrets of Our Spaceship Moon, p. 216.

 

* * *

Binnenkort hoofdstuk 11 en 12 hier exclusief op de site

10 gedachten over “Moongate hoofdstuk 9 + 10

  1. Hallo Jan Smith.

    Ondanks dat ik eerlijk moet bekennen dat ik alle hoofdstukken wat vluchtig heb doorgenomen kan ik niet anders zeggen dan dat het er allemaal werkelijk fantastisch goed uitziet.
    Je hebt hiermee tot nu toe een mooi staaltje vertaalwerk afgeleverd en daarvoor wil ik je complimenteren.
    Ik weet namelijk uit ervaring hoeveel werk het kost om zo’n boek te vertalen omdat ik zelf ook al het één en ander heb vertaald voor Paul Harmans mooie site http://www.ufowijzer.nl/
    Ik ben echter geen professionele vertaler maar iemand die zich zeg maar het vertalen een beetje eigen heeft gemaakt daarbij ondersteund door de nodige vertaal hulpmiddelen.

    WERKELIJK TOP.

    De hartelijke groeten

    Hans Jochems

  2. Hoi Jan Smith,

    Mooi artikel over de gat in de Noordpool. Echter Jan, de Zuidpool heeft er namelijk ook een. Zelf schreef je al dat Google Earth wat verbergt voor zijn bezoekers en dat klopt dat doen zij ook. Enige tijd geleden stuitte ik op een filmpje van de NASA over poollicht. Op dit deze opname is duidelijk te zien dat de Zuidpool een opening heeft en dat daarin het poollicht verdween.
    Ik heb dit filmpje naar Niburu.nl gestuurd en die waren hierover zeer verrast en blij tegelijk. Omdat hiermee werd aangetoond dat ondanks de foto’s die u zelf heeft geplaatst van de Noordpool die niet al te duidelijk/scherp zijn wordt aangetoond dat het steeds aannemelijker wordt dat de Aarde hol is en een interne Zon heeft. Daarmee wordt dan ook zo goed als zeker bevestigd dat de poolreiziger inderdaad de waarheid spraak over een toegang op de Noordpool.

    Leuk en goed artikel.

    Groet Ron

  3. Ik heb een probleem met die holle aarde, er zou een lichtbron zijn, hoe dan?
    Die bron moet dus in het middelpunt hangen.
    Er zouden bomen planten e.d. groeien. dus er moet licht zijn.
    De lichtbron moet dus los van alles in het midden hangen, op de binnenschil kunnen we dus lopen zowel boven als onder want we worden aangetrokken door de schil van de holle aarde, (lijkt een beetje op ringwereld sf roman)waarschijnlijk heb ik op niburu gelezen dat hij bewoond word.

    1. Metatron legt het in zijn boek ‘Metatron spreekt’ uit. Admiraal Byrne, die via de Noordpool de Binnenaarde zag, had het niet mis..
      Het is mix van metafysische aspecten van onze Aarde. Ook onder Mt. Shasta is een binnenaarde. Daar schijnt geen zon, maar er is een ‘indirect licht’. Gloeiende metalen, kristallen etc.
      Nogmaals, in een nét iets andere frequentiële setting..!!

  4. Jan, je stuk is goed onderbouwd. M.b.t. de holle aarde heb je me toch aan het denken gezet vanwege een natuurkundig project waar ik zelf mee bezig ben. Hieruit blijkt namelijk dat vanwege het magnetisch veld van de aarde het precies op de poolen behoorlijk warmer zou moeten zijn dan thans wordt beweerd. Als je het dan hebt over het feit dat er in deze tijd geen goede satelliet foto’s van de poolen zijn en de huidige kaarten niet duidelijk zijn dan klopt dit. Dus ben ik op zoek gegaan naar een oude kaart welke niet kan zijn gecensureerd. Ik kwam uit bij de Mercator Septentrionalium Terrarum descriptio welke rond 1600 is gemaakt en waar tot mijn verbazing op de Noordpool de Rupes nigra et altifsima (Zwarte rotsen) staan vermeld. Deze kaart kan je terugvinden op het internet en ondersteund jou verhaal. Ik zeg hiermee nog niet dat je gelijk hebt maar hoe meer je op onderzoek gaat hoe vreemder het wordt. Ik adviseer iedereen alleen open te staan voor het idee en zelf verder op onderzoek te gaan. Het zal je verbazen zoals het ook mij deed.

  5. Tot een paar jaar geleden kon je met google earth in het gat van de noordpool en kon je de afronding van de aarde naar het gat toe werkelijk zien. Ik heb het velemalen bekeken me me er altijd over verwonderd.
    De holle aarde theorie ben ik pas later tegen het lijf gelopen en besloot nog eens op google earth te gaan kijken, nu blijkt dat het niet meer mogelijk is. Wat een sensuur, jammer.

  6. Zeer interessante artikels. Wat mij het meest verbaast is dat er enorm veel overeenkomsten zijn met wat ik in mijn E-BOOK geschreven heb: “The Hollow Earth” zie :
    http://www.lulu.com/shop/m-d/the-hollow-earth/ebook/product-21344454.html
    De schil van de Aarde is maximum 480km volgens mijn berekeningen!
    Aarde zet uit + is bijgevolg hol. Dat betekent dat de kans op buitenaards leven (in de nabijheid van de aarde) ENORM vergroot.
    Lees gerust het boek, een stukje kun je al lezen op de link …

  7. Als volledig afgestudeerd astronoom doet dit me enorm zeer te lezen, er zijn niet enkel sterk fysische bewijzen(seismografie, de gravitatie wet van newton, zelfs de huidige kwantum fysica) dat deze hypothese onderuithaalt maar zelfs de wiskunde zegt dat het niet mogelijk is! Het verbergen van zulke bewijzen is dan ook volstrekt onnodig. Eerst ten minste een cursus klassieke Fysica.

Laat een antwoord achter aan Hans Jochems Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.