Buy This! Via Olivier Merlijn Boekhandel
Alles wat je niet wilt weten over je eten…
Raj Patel
voor de helden en heldinnen van alledag
Op dit moment, nu we meer voedsel produceren dan ooit in de geschiedenis van de mensheid, lijdt meer dan een op de tien mensen op aarde honger. De honger van achthonderd miljoen mensen valt samen met een ander historisch unicum: ze worden in aantal overtroffen door de één miljard mensen op deze planeet die te zwaar zijn.
Wereldhonger en overgewicht zijn symptomen van hetzelfde probleem. Bovendien is de weg naar het groeien van wereldwijde honger eveneens de manier om mondiale epidemieën van suikerziekte en hartkwalen te voorkomen, en om een reeks maatschappelijke en milieuproblemen aan te pakken. Te dikke mensen en hongerlijdende mensen zijn met elkaar verbonden door de productieketens waarlangs voedsel van het land naar ons bord komt. Gedreven door winstbejag bepalen en beperken de bedrijven die ons eten verkopen hoe wij eten, en hoe we over eten denken. De beperkingen zie je het duidelijkst in het fastfoodrestaurant, waar het keuzespectrum loopt van een McMuffin tot een McNugget. Maar er zijn verborgen en structurele beperkingen zelfs als we denken dat we buiten het gezichtsveld van Ronald McDonald zijn.
Zelfs als we iets gezonds willen kopen, iets waardoor we de dokter op afstand houden, zitten we gevangen in hetzelfde systeem dat onze ‘Fast Food Nations’* heeft gecreëerd. Ga bijvoorbeeld eens appels kopen. In supermarkten in Noord-Amerika en Europa is de keuze beperkt tot een handvol soorten: Fuji, Braeburn, Granny Smith, Golden Delicious en misschien nog een paar andere. Waarom die? Omdat ze er mooi uitzien: we houden van hun glimmende een vlekkeloze huid. Omdat hun smaak er een is die voor de meerderheid onproblematisch is. Maar ook omdat ze ertegen kunnen om te worden getransporteerd over grote afstanden. Hun huid barst of vlekt niet als ze heen en weer worden gesmeten tijdens de kilometers van boomgaard tot winkelschap. Ze reageren goed op de poets-technologieën en mixen die dat transport mogelijk maken en ervoor zorgen dat de appels mooi zijn op de planken. Ze zijn gemakkelijk te oogsten.
Ze reageren goed op bestrijdingsmiddelen en industriële productie. Om die redenen vinden we geen Calville Blanc, Black Oxford, Zabergau Reinette, Kandil Sinap of de oeroude en eerbiedwaardige Rambo in de schappen. Wat we kiezen is niet geheel en al onze eigen keuze omdat, zelfs in een supermarkt, het menu niet is opgesteld op basis van onze voorkeuren, en ook niet de seizoenen, noch van waar we zijn, of het hele spectrum van beschikbare appels, en ook niet aan de hand van het hele spectrum van beschikbare voeding en smaken – maar door de macht van de voedingsindustrie.
De belangen van voedsel producerende bedrijven strekken veel verder dan wat er allemaal in de schappenvan de supermarkt komt te liggen. Hun belangen zijn het bederf in de kern van het moderne voedselsysteem. Om te laten zien dat weinig mensen structureel in staat zijn de gezondheid van veel mensen te beïnvloeden, is een wereldwijd onderzoek nodig, dat zich uitstrekt van de ‘groene woestijnen’ van Brazilië tot de architectuur van de moderne stad, en dat door de geschiedenis reist van de tijd van de eerste gedomesticeerde planten tot de Battle of Seattle. Het is een onderzoek dat laat zien wat de werkelijke redenen zijn achter hongersnood in Azië en Afrika, waarom er een wereldwijde epidemie is van zelfmoorden onder boeren, waarom we niet meer weten wat er in ons eten zit, waarom zwarte mensen in de Verenigde Staten een grotere kans hebben om te dik te worden dan blanke, waarom er cowboys zijn in South Central Los Angeles, en dat bovendien duidelijk maakt hoe de grootste maatschappelijke beweging ter wereld alternatieven vindt, grootschalig en kleinschalig, om over eten te kunnen denken, en om er anders mee te leven.
Het alternatief voor ons hedendaagse eetgedrag belooft honger en aan voeding gerelateerde ziektes op te lossen, door ons een manier van voedsel eten en verbouwen aan te bieden die duurzaam is voor het milieu en rechtvaardig in maatschappelijk opzicht. Het begrijpen van de slechte kanten van de manier waarop voedsel wordt verbouwd en gegeten, biedt ook de sleutel tot grotere vrijheid, en tot de mogelijkheid weer te gaan genieten van eten. De opdracht is net zo dringend als de beloning groot is.
In elk land worden de tegenstellingen van overgewicht, honger, armoede en welvaart steeds nijpender. India bijvoorbeeld heeft miljoenen tonnen graan vernietigd, en voedsel laten wegrotten in silo’s, terwijl de kwaliteit van de voeding van de armste mensen in India achteruitgaat voor het eerst sinds de Onafhankelijkheid in 1947. In dezelfde stadjes en dorpen waar ondervoeding de armste gezinnen in haar greep kreeg, gaf de Indiase regering in 1992 buitenlandse frisdrankproducenten en voedselmultinationals toegang tot haar voorheen beschermde economie. In tien jaar heeft India de hoogste concentratie suikerzieken ter wereld gekregen: mensen – vaak kinderen – wier lichaam is gebroken door het te veel eten van de verkeerde soorten voedsel.
Niet alleen in India zie je die tegenstellingen. We vinden ze overal ter wereld, zelfs in het rijkste land van allemaal. In de Verenigde Staten wisten in 2005 35,1 miljoen mensen niet waar hun volgende maaltijd vandaan zou komen.
1 Tegelijkertijd zijn er in de VS meer aan voeding gerelateerde ziektes, zoals diabetes, dan ooit. En is er meer voedsel dan ooit. Je kunt makkelijk ongevoelig worden voor deze contrasten; door de alledaagse versie ervan voel je je hoogstens een beetje onbehaaglijk, als je langs de bordjes met ‘dakloos en hongerig’ loopt op weg naar de supermarkt die uitpuilt van het eten. Er zijn morele smoezen om een knagend geweten te sussen: arme mensen hebben honger omdat ze lui zijn, of misschien zijn rijke mensen dik omdat ze te hoogwaardig voedsel eten. Die volkswijsheid gaat heel ver terug. In elke cultuur heeft, in een of andere vorm, een idee bestaan van ons lichaam als een publiek grootboek waarin de catalogus van onze persoonlijke zonden is opgeschreven. Maar door alleen maar te veroordelen zullen we niet begrijpen waarom honger, overvloed en overgewicht meer compatibel zijn op onze planeet dan ze ooit zijn geweest.
Morele kritiek werkt alleen als de bekritiseerden de dingen anders hadden kunnen doen, als ze keuzes hadden gehad. Maar honger en overgewicht zijn zo wijdverbreid, en raken mensen met zo’n grote regelmaat, en op zo veel verschillende plaatsen, dat ze onmogelijk het gevolg kunnen zijn van een of ander persoonlijk falen. Voor een deel oordelen we zo verkeerd omdat de manier waarop we het lichaam ‘lezen’ niet met de tijd is meegegaan. Het is ooit misschien waar geweest, maar het idee dat te zwaar zijn betekent rijk zijn, gaat tegenwoordig niet meer op. Overgewicht kan niet langer worden uitgelegd als puur en alleen een vloek van individuele welvaart. Er zijn structurele verschijnselen die een verschil maken. Een voorbeeld: veel tieners in Mexico, een ontwikkelingsland met een gemiddeld inkomen van zesduizend dollar, zijn uitgedijd als nooit tevoren, ook al groeit het aantal armen in Mexico. Individuele welvaart verklaart niet waarom de kinderen uit bepaalde gezinnen dikker zijn dan andere: de cruciale factor blijkt niet het inkomen te zijn, maar de nabijheid van de Amerikaanse grens. Hoe dichter een Mexicaans gezin bij zijn noorderburen woont en bij hun suiker- en vet-rijk geproduceerde voedsel, hoe dikker de kinderen in het gezin waarschijnlijk zullen zijn.
2Dat geografie zo veel uitmaakt is nogal in tegenspraak met het idee dat persoonlijke keuze de sleutel is tot het vermijden van overgewicht of, het voorkomen van honger. En het blaast de klacht van Porfirio Diaz nieuw leven in, een van de laat-negentiende-eeuwse presidenten van Mexico en autocraten: ‘¡Pobre Mexico! Tan lejos de Dios; y tan cerca de los Estados Unidos’ (Arm Mexico: zo ver van God, zo dicht bij de Verenigde Staten).
Pervers aan de manier waarop ons voedsel tot ons komt is dat het nu mogelijk is dat mensen die niet genoeg kunnen betalen om te eten te dik zijn. Kinderen die ondervoed opgroeien in de favelas van São Paolo, bijvoorbeeld, hebben een grotere kans op overgewicht wanneer ze volwassen worden. Hun lichamen, verzwakt door armoede in hun kindertijd, kunnen voedsel slecht verteren en opslaan. Als gevolg daarvan hebben ze een grotere kans dat ze het voedsel (van lage kwaliteit) dat ze kunnen krijgen, opslaan in de vorm van vet.
3 Overal op aarde kunnen de armen het zich niet veroorloven om goed te eten. Dit is, nogmaals, zelfs het geval in het rijkste land ter wereld; en in de Verenigde Staten zijn het de kinderen die de prijs zullen betalen. Een groep onderzoekers stelde onlangs dat als de consumptiepatronen blijven zoals ze nu zijn, de kinderen in het Amerika van vandaag vijf jaar korter zullen leven, vanwege de aan voeding gerelateerde ziektes waar ze gedurende hun leven mee te maken zullen krijgen.
4 Als consumenten worden we aangespoord te denken dat een economisch systeem gebaseerd op individuele keuze ons zal behoeden voor de collectieve kwaden van honger en obesitas. Maar het is juist de ‘vrijheid om te kiezen’ die die kwaden heeft doen ontkiemen. Degenen onder ons die in staat zijn naar de supermarkt te gaan, kunnen kiezen uit vijftig merken gesuikerde cornflakes, uit een half dozijn soorten melk die allemaal naar kalk smaken, uit schappen vol brood dat zo vol chemicaliën zit dat het nooit oud wordt, uit planken vol producten waarvan het belangrijkste ingrediënt suiker is. Britse kinderen kunnen bijvoorbeeld kiezen uit 28 merken cornflakes waarvan de marketing direct op hen gericht is. Het suikergehalte van 27 van die merken is hoger dan wat de overheid aanbeveelt. Negen van die kinder-ontbijten bestaan voor veertig procent uit suiker.
5 Het is dan ook niet verwonderlijk dat 8,5 procent van de zesjarigen en meer dan één op de tien vijftienjarigen in Groot-Brittannië te dik is. En het worden er steeds meer. Het cornflakes-verhaal is een symptoom van een algemener structureel verschijnsel: voedsel producerende bedrijven hebben alle reden om voedsel te verkopen dat zodanig is bewerkt dat het winstgevender wordt, ook al daalt de voedingswaarde. Overigens verklaart dat ook waarom er zoveel méér soorten cornflakes te koop zijn dan soorten appels.
Er zijn natuurlijke grenzen aan onze keuzes. Zo is er bijvoorbeeld maar een beperkt aantal in de natuur voorkomende fruitsoorten, groenten en dieren die mensen willen eten. Maar zelfs hierbij kan een beetje reclame ons al overhalen de reikwijdte van onze keuzes te vergroten. Denk aan het kiwifruit – dat eerst Chinese kruisbes heette, maar vanwege Koude-Oorlogsvooroordelen werd omgedoopt door de Nieuw-Zeelandse voedselfirma die het aan de wereld presenteerde aan het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het is een smaak waar niemand mee was opgegroeid, maar waarvan het inmiddels lijkt alsof hij er altijd al geweest is. En terwijl ons menu stapje voor stapje wordt uitgebreid met nieuwe natuurlijke soorten voedsel, voegt de voedingsindustrie elk jaar tienduizenden nieuwe producten toe aan de winkelschappen, waarvan sommige dingen onontbeerlijk worden en die we, na een generatie, gaan beschouwen als onmisbaar in ons leven. Het bewijst hoe beperkt onze gastronomische verbeelding kan zijn. En het is ook een teken dat we niet helemaal zeker weten hoe of waar of waarom bepaald voedsel op ons bord belandt.
<A>Verloren Arcadië
<vep>Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O,
And on this farm he had a cow, E-I-E-I-O,
With a ‘moo-moo’ here and a ‘moo-moo’ there,
Here a ‘moo’, there a ‘moo’,
Everywhere a ‘moo-moo’,
Old MacDonald had a farm, E-I-E-I-O.
<eps>Volksliedje
<ep>Leerlingen zingen het bekende deuntje ‘Old MacDonald Had a Farm’. Ze wijzen producten op de
boerderij aan en noemen diensten die Boer MacDonald zou kunnen leveren of vragen. Ze doen alsof ze
boeren zijn en schrijven twee nieuwe coupletten voor hun boerderij. Eén couplet beschrijft een product en
het andere beschrijft een dienst. Ze maken tekeningen van hun producten en diensten en ruilen die tegen
producten en diensten die andere boeren in de klas willen ruilen.
<eps> (Een economieles van EconomicsInternational® ‘Old MacDonald Had a Farm’, een product van de
National Council on Economic Education)6
Het verhaal van voedselproductie dat de meesten van ons kennen en herkennen, bijna vanzelf, heeft meer
te danken aan sprookjes en kinder-televisieprogramma’s dan wat ook. Als we geen reden hebben om
opnieuw te kijken naar de scheppingsmythes over voedsel die we hoorden toen we klein waren, zullen we
kritiekloos onze aangeleerde ideeën over pastoraal geluk in stand houden, over boeren die zaadjes planten in
de aarde, ze water geven en hopen dat de zon zal schijnen zodat de planten groot en sterk kunnen worden.
Dat is inderdaad één beschrijving van hoe voedsel groeit. Alleen verdoezelt ze de belangrijkste onderdelen.
De verhalen die we vertellen over landbouw proppen een sok in de mond van de armen op het platteland
over de hele wereld. Wanneer de oorsprong van voedsel wordt gereduceerd tot een enkel regeltje op een
etiket, dan is er veel dat we niet begrijpen, en waarvan we niet eens begrijpen dat we ernaar moeten vragen.
Want wie is bijvoorbeeld het centrale personage in ons voedselverhaal? De boer? Hoe ziet haar leven eruit?
Wat voor eten kan ze zich veroorloven? Als we het maar zouden vragen, zouden we het weten: de
meerderheid van de boeren op de wereld heeft het zwaar. Sommige verkopen hun eigen land om
loonarbeiders te worden op het stukje grond van hun familie. Sommige verhuizen naar de steden, of steken
zelfs de oceaan over. Een paar, te veel, vluchten in zelfmoord.
Er blijven vragen. Bijvoorbeeld: wat plant een boer? Bij de meeste boeren wordt de keuze aan gewassen
streng begrensd door het soort grond dat ze bezitten, het klimaat, hun toegang tot markten, kredieten en
een scala van zichtbare en onzichtbare ingrediënten in de productie van voedsel. Het is niet zo dat ze hun
vinger natmaken, hem in de lucht steken en beslissen *[fout in origineel] wat lekker zou zijn om volgend
jaar te eten. Als ze hopen hun oogsten te kunnen verkopen en niet zelf op te eten, hebben de meeste
boeren, met name die in het Zuiden, weinig opties. Ze zullen die gewassen moeten verbouwen waar de markt
om vraagt.
Waar het uiteindelijk op neerkomt is dat de landbouw wordt begrensd door het speelveld van de markt.
Maar wat die vergelijking niet vertelt is dat het terrein van de markt niet zozeer een speelveld is als wel het
scherp van een scheermes. Als er sowieso al ruimte is om keuzes te maken over wat te planten, zijn het
zware beslissingen gebaseerd op het optimaliseren van verscheidene parameters, met weinig ruimte voor
vergissingen. De markt bestraft verkeerde keuzes met armoede. Voor boeren die al zwaar in de schulden
zitten, betekent dat faillissement. Banken en graandistributeurs hebben nieuwe manieren ontwikkeld om
met de daaropvolgende insolvabiliteit om te gaan. Contractlandbouw of pachtverdragen bijvoorbeeld
reduceren boeren tot leveranciers van ruwe arbeid op wat ooit hun eigen grond was. Tegenwoordig huurt Old
MacDonald zijn boerderij. Toch zijn boeren bereid zich te onderwerpen aan die nieuwe landbouwregelingen
omdat ze zo weinig keus hebben. Als banken dreigen de boel te sluiten is elke soort landbouw, zelfs het soort
dat de grond uitput, beter dan helemaal geen landbouw.
Als de boer wordt gedwongen te ‘kiezen’ tussen deze alternatieven vallen andere opties af. En terwijl de
keuzemogelijkheden van boeren worden verminderd, breiden anderen – machtige groeperingen, bedrijven,
regeringen – het imperium van hun opties uit. In elke fase van het voedselverhaal worden keuzes gemaakt
over een breed scala aan onderwerpen, zowel voor de hand liggende als esoterische*. Wie kiest de veilige
niveaus van bestrijdingsmiddelen, en hoe wordt ‘veilig’ gedefinieerd? Wie beslist wat waar vandaan moet
worden gehaald bij het samenstellen van je maaltijd? Wie bepaalt wat de boeren betaald krijgen die het
voedsel verbouwen, of de landarbeiders die werken voor de boeren? Wie beslist dat de productietechnieken
die worden gebruikt bij het fabriceren van de maaltijd veilig zijn? Wie verdient aan de toevoegingen in
voedsel en besluit dat ze meer goed doen dan kwaad? Wie zorgt ervoor dat er ruim voldoende goedkope
energie is om de ingrediënten overal vandaan te halen en bij elkaar te brengen?
Die keuzes lijken misschien onmogelijk ver weg, zo ver verwijderd van onze ervaring als voedselkopers dat
ze van Mars konden komen, maar dezelfde krachten die de keuzes van boeren bepalen, reiken ook tot aan
de uitpuilende schappen van de supermarkt. Want wie stelt tenslotte het assortiment samen van producten
op de schappen in de winkel? Wie bepaalt hoeveel ze kosten? Wie geeft miljoenen dollars uit om erachter
te komen dat de geur van vers brood en het gejengel van Annie Lennox in de winkelpaden ervoor zouden
kunnen zorgen dat mensen meer kopen? Wie beslist dat de prijzen op de markt hoger zijn dan de armsten
kunnen betalen?
Daar ligt de crux. De krappe overvloed van de schappen, de schijnbaar lage prijzen aan de kassa en de
vrijwel permanente verkrijgbaarheid van voedingswaren: die dingen sussen ons in slaap. ‘Gemak’ verdooft
ons als consumenten. Vervolgens stellen we geen moeilijke vragen meer, niet alleen vragen over de manier
waarop onze individuele smaken en voorkeuren worden gemanipuleerd, maar ook over hoe onze keuzes aan
de kassa, de mensen die ons voedsel verbouwen hun keuzes ontnemen.
<A>Over Joe
Een recent rapport van Oxfam geeft voeding aan de vraag waar de macht ligt in de keten van
voedselproductie. Neem het geval van Lawrence Seguya, een koffieteler in Oeganda. Hij omschrijft het zo:
‘Ik wil dat jij tegen de mensen bij jou zegt dat het drankje dat ze nu drinken de oorzaak is van al onze
problemen.’7 Zijn mening wordt breed gedeeld. Salome Kafuluzi woont met haar dertien kinderen op een
koffieplantage, en zij heeft dit te zeggen: ‘We zijn blut. We zijn niet gelukkig. Alles mislukt bij ons. De
noodzakelijkste dingen kunnen we niet kopen. We kunnen geen vlees, vis, of rijst kopen, alleen zoete
aardappelen, bonen en matoke [een soort groene bananenpuree] (…) We kunnen de kinderen niet naar
school laten gaan.’ Salome’s echtgenoot, Peter, koppelt hun situatie direct aan de prijs van koffie: ‘Ik
herinner me dat kiboko [de lokale naam voor zongedroogde koffiebonen] 69 cent per kilo opbracht. We
konden rustig slapen. We konden voor ons gezin zorgen. Ik moet een prijs van minstens 34 cent per kilo
hebben. Zelfs bij 29 cent per kilo kunnen we het land niet onderhouden.’8 De prijs ligt op dit moment op
zo’n 14 cent per kilo.
Volgens de wetten van vraag en aanbod zouden koffieplanters zich terugtrekken uit de markt en iets anders
gaan doen. Dat gaat ervan uit dat er iets anders is dat ze konden gaan doen. Maar veel te vaak is dat er niet.
Het directe gevolg van een laag boereninkomen – en dat is een wet die iedereen die leeft op de
armoedegrens kan onderschrijven – is een paniekerige zelf-exploitatie. In plaats van de handdoek te werpen
en naar de stad te trekken, of te proberen iets anders te verbouwen, gaan boeren meer koffie verbouwen: ze
beulen zichzelf af en schrapen bij elkaar wat ze kunnen om enigszins een leven in stand te houden, en soms,
met tegenzin, schaden ze de natuurlijke omgeving in een wanhopige poging om te overleven. Dit heeft
geleid tot een wereldwijd koffieoverschot van 900 miljoen kilo. Je zou denken dat met zoveel
rondzwevende koffie de eindprijs van koffie zou dalen. Maar er zitten nogal wat stappen tussen de plantages
en de bodem van het koffiekopje.
Lawrence woont met zijn gezin in een gebied dat goed geschikt is voor koffie – heuvelachtig terrein op
grote hoogte. Dat houdt in dat hun grond voor niets anders geschikt is. De keuze waar ze voor staan is:
koffie verbouwen óf verhongeren. Dus verbouwen ze koffie.
Ze verkopen voor ongeveer 14 cent per kilo aan een lokale tussenhandelaar, die de zak vervolgens naar de
malerij brengt en hem verkoopt voor 19 cent. De malerij verwerkt de boel voor nog eens 5 cent per kilo –
wat nauwelijks genoeg is om de zaak draaiende te houden. Mary Goreti leidt de molen in Kituntu waar de
koffie naartoe wordt gebracht. ‘De winstmarges zijn op het moment heel klein,’ zegt ze, ‘en de elektriciteit
is erg duur (…) Er brengen heel weinig mensen kiboko. Sommige boeren bewaren het gewoon thuis omdat de
prijzen zo laag zijn. Als de prijzen laag blijven, dan stort de zaak in. Je kunt geen fabriek openen om tien
zakken te verwerken.’9 Maar ze kan niets anders doen met de malerij dan koffie verwerken. Dus kiest
Mary er voorlopig voor de zaak open te houden, en de koffie te verwerken.
De koffie wordt in zakken verpakt en, voor 2 cent per kilo transportkosten, naar Kampala vervoerd.
Tegen die tijd is de prijs gestegen tot 26 cent. Maar de serieuze winsten worden ook hier niet gemaakt.
Hannington Karuhanga, een manager bij Ugacof, een van de grotere Oegandese koffie-exporteurs, is blij dat
hij een winst kan maken van 10 dollar per ton, oftewel 1 cent per kilo. En dat geldt voor de
kwaliteitskoffie – ‘Een paar soorten die we hebben zijn de moeite niet waard om te vervoeren. Het zou
goedkoper zijn om ze te vernietigen.’ Maar de koffie transporteren is precies wat hij doet, als onderdeel
van de complexe dans van selecteren, sorteren, verzekeren en verschepen van de koffie naar een brander.
Tegen de tijd dat deze koffie aankomt in, pak ’m beet, West-Londen, waar Nestlé een
koffieverwerkingsfabriek heeft, zal hij 1,64 dollar per kilo kosten. Bij de poort van de Nescafé-fabriek is de
prijs per zak al ruim tien keer wat de Kafuluzi’s of de Seguya’s ervoor kregen. Maar hier komt de grote
sprong: tegen de tijd dat de koffie aan de andere kant naar buiten komt, is de prijs gestegen tot 26,40 dollar
per kilo, oftewel bijna 200 keer de prijs van een kilo in Oeganda.
Terwijl koffietelers daar van hun spaargeld leven, lijkt er aan de winst van Nestlé geen einde te komen. In
2005 verkocht het bedrijf ruim 70 miljard dollar aan voedsel en dranken. Nestlé is, door een hoog niveau
van merkentrouw, en door haar marktdominantie, in een positie om de prijs te verhogen die haar telers
krijgen. Maar waarom zou ze dat verkiezen te doen? Nestlé is geen liefdadigheidsinstelling – het is een
bedrijf in een wereld van andere bedrijven, gedreven door de kardinale regel van het marktkapitalisme:
‘goedkoop inkopen, duur verkopen’. Door haar omvang kan Nestlé de voorwaarden van aanbod opleggen
aan haar telers, malers, exporteurs en importeurs, en allemaal worden ze uitgeknepen. Als de koffieindustrie
in Oeganda over de kop gaat, dan is dat oké. Vietnam is de wereldmarkt binnengebracht door de
Wereldbank, en produceert zakken koffie goedkoper dan alle andere landen. Dus waar er ook koffie wordt
verbouwd, zijn telers aan het vechten, tegen elkaar opgezet over enorme afstanden door de internationale
koffiemarkt, met weinig keuzes over de toekomst, als ze al keuzes hebben. Ondertussen merken telers die
proberen hun deel van de prijs te verhogen dat ze te maken krijgen met de macht van de voedingsindustrie.
Ethiopische boeren dienden onlangs een aanvraag in om de namen van de koffiebonen waar ze bekend om
zijn – Sidamo, Harar en Yirgacheffe – tot handelsmerken te maken, waardoor hun aandeel in de opbrengst
zou kunnen stijgen met 25 procent. Ze kregen vrijwel onmiddellijk tegenstand van Starbucks, een bedrijf
met een jaaromzet die driekwart is van die van heel Ethiopië. Het is een gevecht dat op het moment dat dit
boek gedrukt wordt nog steeds voortduurt.10
Grote bedrijven hebben helemaal geen zin om hun controle over het voedselsysteem te verminderen. Maar
Nestlé, Starbucks en alle andere bedrijven in het voedselsysteem hebben een ijzersterk alibi: wij. Uit naam
van de consumenten, en ‘consumentenvrijheid’, worden de lonen laag gehouden en telers die hun inkomen
proberen te verhogen tegengewerkt. En het vervelende is dat dat lukt. In mijn lokale Pick and Paysupermarkt
in Durban, Zuid-Afrika, zijn 107 verschillende soorten koffie te koop, van een cichoreimengsel
tot de allerverste donkere melange, op vijf meter schapruimte die wordt gedomineerd door Nestlé.
Het is een zeer duistere overvloed.
<A>Een zandloperfiguur
Er is een enorme overvloed aan koffieboeren en koffiedrinkers, er zijn vele malers, en een handvol
exporteurs. Maar er zit een knelpunt in de distributieketen, en wat geldt voor koffie geldt ook voor een
reeks andere voedingsmiddelen. Op sommige punten in de keten die de akker verbindt met het bord is de
macht geconcentreerd in zeer weinig handen. Als een plaatje moest laten zien waar de macht is
geconcentreerd in het systeem van voedsel verbouwen en verkopen, dan was dat afbeelding 1.1. De eerste
figuur toont opgetelde gegevens uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Oostenrijk en België.
De tweede figuur laat gelijksoortige maar niet helemaal vergelijkbare data uit de Verenigde Staten zien. De
cijfers moeten met een korreltje zout worden genomen. Zo is het totale aantal boeren dat voedsel verbouwt
voor Europeanen en Noord-Amerikanen veel hoger dan hier wordt aangegeven. Per slot van rekening
wonen miljoenen boeren en landarbeiders, die allerlei tropische fruit- en groentensoorten kweken voor de
export, buiten de rijkste landen van de wereld.
[Plaatje] [machtConsumenten: 160.000.000
Klanten: 89.000.000
Winkels: 170.000
Supermarktketens: 600
Inkooppunten: 110
Fabrikanten: 8600
Half-fabrikanten: 80.000
Leveranciers: 160.000
Telers/producenten: 3.200.000
Boerderij-managers*: 3.054.000
Boerderij-eigenaren: 2.188.957
Boerderijproduct ruw groothandel: 7563
Voedselfabrikanten: 27.915
Kruidenierswaren en gerelateerde producten groothandel 35.650
voedsel- en drankwinkels: 148.804
Consumenten: 300.000.000]
Afbeelding 1.1: De zandlopers: de concentratie van macht en spelers in het voedselsysteem. Bron: Grievink
2003, US Census 2000. USDA 2007. [Opmerking: het eerste plaatje moet worden omgedraaid als het wordt
bijgewerkt. De schaal behoeft bijstelling.]
Als het over macht gaat, ligt de sleutel bij het knelpunt. Op een of andere manier zijn we beland in een
wereld met een paar bedrijven die kopen en verkopen. Het hele proces van verschepen, bewerken en
transporteren van voedsel over grote afstanden vereist een grote hoeveelheid kapitaal – je moet rijk zijn
om dit spel te kunnen spelen. Het is ook een spel dat schaalvoordelen heeft: hoe groter een bedrijf is, en
hoe meer transport en logistiek het doet, des te goedkoper het is voor dat bedrijf om in de business te
zitten. Er bestaan tenslotte geen familiebedrijfjes in de internationale voedseldistributie. De kleine vissen
zijn verzwolgen door de Leviathans van distributie en aanbod. En wanneer het aantal bedrijven dat de routes
van boeren naar consumenten controleert, klein is, hebben ze marktmacht over zowel de mensen die het
voedsel verbouwen als de mensen die het eten.
Eén graadmeter van de macht van deze ‘bottleneck-bedrijven’ is de omvang van de industrie en van de
grootste spelers daarin. De detailhandelaars zetten in 2004 3,5 triljoen* dollar om, de zaadverkopers 31
biljoen* per jaar, de agrochemische industrie verkocht in 2004 35 biljoen* dollar11, de inkomsten van de
voedselproducenten bedroegen 1,25 triljoen* dollar12. (Puur ter vergelijking: het totale bruto binnenlands
product van Canada in 2005 was 1,1 triljoen* dollar13.) Als de productie van deze industrieën een beetje
zwaar op de maag ligt, dan wil de mondiale afvalindustrie – goed voor 240 biljoen* dollar per jaar – graag
helpen. En wat betreft die landen die niet genoeg te eten kunnen vinden, welnu, daar kan de voedselhulpindustrie
(2 biljoen) ook een steentje aan bijdragen. (Dan rekenen we de olie-industrie die achter ze staat
niet mee.14) En degenen die het zich kunnen veroorloven om te consumeren worden afgescheept met
calorieën die te goedkoop zijn om te meten.15
De giganten in het voedselsysteem zijn zo groot dat ze zich niet aan de spelregels hoeven houden. Ze
kunnen het speelveld kantelen. Thuis en op locaties als de Wereldhandelsorganisatie lobbyen deze bedrijven
bij regeringen voor een economische omgeving die gunstig is voor wat zij doen. Handelsverdragen vormen
een van de vele wegen waarlangs regeringen steun geven aan de bedrijven in de taille van de voedselsysteemzandloper.
Ook andere hulp is beschikbaar. Als een overzeese investering een beetje riskant lijkt, dan kan
een met overheidsgeld gefinancierd exportkredietbureau of misschien de Wereldbank helpen het risico af te
dekken, of een land overhalen zelf het risico te dragen. Als een land weigert een bepaald product te
accepteren op grond van gezondheids-, veiligheids- of milieurisico’s kan directe diplomatische druk worden
uitgeoefend.16
Als ze ervan werden beschuldigd dat ze niets anders doen dan gunsten verkopen aan de hoogste bieder deden
regeringen hun uiterste best om te verzekeren dat ingrijpen in het voedselsysteem in het nationaal belang is.
Vaak denken de mensen die overheidssteun bieden dat oprecht, en ongetwijfeld heeft het publiek baat gehad
bij initiatieven als de US New Deal, de Europese welvaartsstaat en het Indiase Public Distribution-systeem.
Maar de motieven van regeringen zijn zelden zuiver. De bezorgdheid van een overheid over armoede,
bijvoorbeeld, is door de geschiedenis heen gebaseerd geweest op angst, niet in de laatste plaats vanwege haar
zorgen over wat grote groepen politiek georganiseerde, boze en hongerige arme stedelingen zouden kunnen
doen tegen de rijke stedelingen. In Groot-Brittannië, aan het begin van de twintigste eeuw, was Cecil Rhodes
een vurig pleitbezorger van kolonialisme als een middel om boze arbeiders te sussen die op straathoeken
toespraken hielden en om brood riepen.17 En de landen van Europa en Noord-Amerika richtten, op
verschillende manieren, hun voedselbeleid zo in dat de noodkreten van hongerige stadsbewoners niet zouden
leiden tot een burgeroorlog.
Om het iets anders te formuleren: het huidige voedselsysteem is niet een overeenkomst die uit de lucht is
komen vallen. Het is een compromis tussen verschillende wensen en angsten, van bedrijven die streven naar
meer winst met voedsel, van regeringen die bang zijn voor maatschappelijke onrust of, af en toe, een
afstraffing door de kiezers, en van urbane consumenten. Wie uit dit verhaal weg zijn geschreven, zijn de
gemeenschappen op het platteland, die in stilte lijken te lijden. En toch zijn zij het die de weg wijzen naar
een nieuw en ander voedselsysteem. Zij doen het uit noodzaak, want ze zijn stervende.
<A>Manieren om vrij te zijn
Klaagzangen over het platteland klinken niemand zo slap en flauw in de oren als mensen in stervende
plattelandsgemeenschappen. Terwijl grond in handen van de banken terechtkwam, werd teruggevorderd en
een nieuwe bestemming kreeg, stegen de zelfmoordcijfers onder boeren over de hele wereld. Maar boeren en
de onteigenden gaan niet in stilte. Er zijn altijd rebellen, en die zullen er altijd blijven. Het voedselsysteem is
een slagveld, hoewel weinig mensen beseffen hoeveel slachtoffers er zijn gevallen. Consumenten zijn pas
sinds kort aan het worstelen met de problemen van hoe ze goed moeten eten, maar boeren hebben al sinds
heel lang gevochten tegen het verdwijnen van hun vrijheden, en hun strijd duurt voort tot de dag van
vandaag. Van de tien miljoen mensen tellende Karnataka State Farmers’ Asociation (Karnataka Rajya
Raitha Sangha of KRRS) in India, tot de campesinos (vertaald als ‘boertje’ maar zonder de pejoratieve
associatie in het Engels*) in en afkomstig uit Mexico – er is een vuistvol organisaties die niet alleen
vechten tegen dit voedselsysteem, en soms sterven bij het protesteren, maar er ook alternatieven voor
bouwen, en waardig leven.
Zo hebben boerenorganisaties in de Verenigde Staten, India en Mexico hun onvrede over de lage prijzen
meegenomen van hun akkers naar de barricades buiten de Wereldhandelsorganisatie, of naar de kantoren
van de bedrijven die uiteindelijk de vruchten van hun arbeid kopen, zoals Taco Bell, of naar de kantoren
van de corporaties die profiteren van de verkoop van zaden en bestrijdingsmiddelen, zoals de Monsanto
Company, of naar de regeringen die medeplichtig zijn aan gebrek en problemen op het platteland.
In Brazilië hebben meer dan een miljoen landloze mensen zich georganiseerd en ongebruikte landbouwgrond
bezet. Als gevolg daarvan leven ze gezonder, langer en beter opgeleid dan mensen in vergelijkbare
omstandigheden elders. De leden van deze beweging, de Brazilian Landless Rural Workers Movement*, zijn
een deel van (niet onbetwist) de grootste onafhankelijke sociale beweging ter wereld – La Vie Campesina
(De Boeren Manier)18, die niet minder dan 150 miljoen mensen wereldwijd representeert.19 Ze
incorporeert groeperingen van de KRRS, met een geschat ledenaantal van twintig miljoen in India, tot de
National Farmers Union in Canada, de Korean Women Farmers Association, de Confédération Paysanne in
Frankrijk en de União Nacional de Camponeses in Mozambique – en is zelf bijna net zo geglobaliseerd als de
krachten waar ze het tegen opneemt. Het is een mengelmoes van bewegingen. Sommige leden hebben geen
land, sommige bezitten land en huren de landlozen in; sommige zijn kleine producenten, sommige zijn
middelgroot. Wat in Canada geldt als een kleine boerderij is in India een landgoed. Het is duidelijk dat niet
alle boeren gelijk zijn, en hun maatschappelijke organisaties zijn dat evenmin.20 Zelfs binnen landsgrenzen
zijn er belangrijke verschillen. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld hebben zwarte boeren het consequent
zwaarder gehad dan blanke. Een van de grootste antidiscriminatie-processen werd in 1999 geschikt door het
Amerikaanse ministerie van Landbouw, als restitutie voor de consequente en voortdurende discriminatie
van zwarte boeren in de uitbetaling van overheidsfinanciering voor agrariërs.21 In 2006 hadden vele van
die boeren nog geen compensatie gekregen van de federale overheid.22
Op de plaatsen waar ze vechten, krijgen alle bewegingen te maken met specifieke condities, beperkingen,
oppositie en wapens. Toch zijn ze in staat zich te verenigen rond een gezamenlijke visie op het
internationale voedselsysteem – de ideeën die ten grondslag liggen aan dit boek. Deze organisaties beperken
zich niet tot gezamenlijk analytisch werk. Ze zijn ook in staat zich in daden te verenigen, op complexe en
verfijnde manieren. Toen in 2004 de tsunami in de Indische Oceaan boeren en vissersgemeenschappen in
Indonesië en Sri Lanka trof, was de organisatie ter plekke om te helpen bij de wederopbouw.23
Zoals de zandloper laat zien, duwt het voedselsysteem niet alleen boeren naar het stompe uiteinde van
machtsmisbruik. Consumenten zijn ook onderworpen aan de marktmacht van bedrijven. Natuurlijk is voor
ons consumenten onze positie enigszins anders – als consumenten kunnen we de markt vormgeven, hoe
gering ook, door ons geld ergens anders uit te geven. Maar de keus tussen Coca-Cola en Pepsi is een nepvrijheid
– het is keuze-light. Maatschappelijke organisaties vechten terug voor een meer diepgaande soort
keuze. De manieren waarop zulke organisaties hebben geprobeerd om onze keuzen te herzien variëren van
de creatie van alternatieve voedseldistributiemechanismen voor gekleurde mensen, zoals de Peoples’
Grocery in Oakland, Californië, tot de strijd voor een herdefiniëring van wat voedsel betekent, zoals de
gastronomische grammatici van de Slow Food-beweging proberen te doen. Organisaties over de hele wereld
hebben geprobeerd het voedselsysteem te verbreden om de keuzes terug te geven die zijn afgenomen van de
mensen die verbouwen, en de mensen die eten.
Er is natuurlijk geen enkele groep zonder contradictie. Er bestaat geen zuivere ideologie die vlees geworden
is, geen superieur land waar verzet volmaakt en onbegrensd is. We maken allemaal ons beleid met de
gereedschappen waarover we beschikken, op de plekken waar we ze vinden. En ik heb keuzes gemaakt over
het presenteren van mijn beleid in dit boek. Er zijn maatschappelijke bewegingen die de klok willen
terugdraaien – die rurale onvrede graag willen trechteren naar conservatief chauvinisme en xenofobie. Dus
geen woord in dit boek over de tradities van plattelandsradicalisme waaruit, bijvoorbeeld, de Ku Klux Klan is
voortgekomen.24 De geschiedenis van organisaties voor ‘zuiver voedsel’ *[fout in origineel] is ook niet
van smetten vrij. De British Soil Association gaf bijvoorbeeld adviezen over landbouw aan de British Union
of Fascists in de jaren dertig van de vorige eeuw – beide streefden naar zuiverheid van bloed en bodem.25 De
fantasie van milieuactivisten van een ongerept milieu en zuiver voedsel, zonder boeren of immigranten op
het land, is niet alleen een Europese tekortkoming. De Sierra Club in de Verenigde Staten werd eveneens
verscheurd door de zorgwekkende vraag of immigranten op de horizon behoren, of eronder.26
In plaats daarvan richt dit boek zich op de gevechten om het voedselsysteem die een voorkeur hebben voor
een politiek van internationalisme, gevechten met uitzichten die zo ver reiken als de corporatieve
globalisering die ze bestrijden en vormen en verdringen, organisaties die migranten kunnen omhelzen en
niet lynchen. Ondanks de wanhoop op de akkers bestaan zulke organisaties, en ze verbinden zich met elkaar
door zaden te schenken, cultuur en van praktische successen. Die bewegingen zijn niet slechts het
‘alternatief’ aan het eind van het verhaal. Ze herinneren er voortdurend aan, van begin tot einde, dat
keuzes er zijn om gemaakt te worden, en om bedacht te worden. Niet alleen keuzes om de klok terug te
draaien, maar ook om iets nieuws te bedenken. Dat kan alleen gebeuren na een koele blik op waar we nu
zijn, en op wat er is misgegaan.
<A>Het hoofdstukkenmenu
Dit boek reist langs het hele mondiale voedselsysteem, te beginnen met de keuzes die worden gemaakt op de
velden, en eindigend met de keuzes die worden gemaakt voor onze smaakpapillen. In de loop van dit boek
bekijk ik een paar van de manieren waarop het voedselsysteem wordt vormgegeven door
landbouwgemeenschappen, bedrijven, regeringen, consumenten, activisten en organisaties. Het resultaat van
die keuzes is dat veel mensen volgepropt zijn geworden en veel mensen uitgehongerd: aan beide kanten van
het voedselsysteem zijn mensen te dik en verarmd, en enkele van de architecten van het systeem zijn
extreem rijk. Soms leiden de keuzes tot nieuwe manieren om vrij te zijn, en om contact te maken met
elkaar, en de wereld om ons heen. Soms zijn het wanhopige keuzes. Het volgende hoofdstuk gaat over
zelfdoding onder boeren, en over de krachten die overal ter wereld landelijke gemeenschappen verwoesten.
Vanuit de stad is het moeilijk om te zien aan welk geweld gemeenschappen op het platteland, zowel fysiek
als economisch, zijn blootgesteld. In de stad zien we de gevolgen van rurale verwoesting aan de migratie,
zowel binnenlands als internationaal. Hoofdstuk 3 maakt de balans op van deze migratie, en plaatst die in
een discussie over een van de machtigste instrumenten van moderne rurale verandering – de
handelsovereenkomst.
De geschiedenis van handelsverdragen is verweven met die van voedselhulp, ontwikkeling en opstand, en in
hoofdstuk 4 wordt de evolutie van het mondiale voedselsysteem in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog
besproken. Het voedselsysteem was bedoeld om precies genoeg te herverdelen om het stabiel te houden,
maar de behoeften van de armsten van de wereld hebben nooit voorop gestaan in de opzet ervan.
Hoofdstuk 5 kijkt naar de grote winnaars van het voedselsysteem, agribusiness-bedrijven, en hoofdstuk 6
laat zien hoe ze bij hun opkomst handig ideeën over ras, wetenschap en ontwikkeling hebben gebruikt om
hun controle te vergroten over de bron van al het leven: zaden. Ondertussen werden nationale
geschiedenissen herschreven, om de indruk te wekken dat er geen andere keuze mogelijk was. Hoofdstuk 7
geeft een concreet voorbeeld van hoe al die krachten bij elkaar zijn gekomen in een van de belangrijkste
gewassen op het aardoppervlak: sojabonen. Maar steeds meer mensen komen niet in aanraking met het
voedselsysteem op de velden of in de fabrieken, maar in luxueuze warenhuizen, en hoofdstuk 8 neemt de
supermarkt onder de loep, de nieuwste en inmiddels machtigste agribusiness. Hoofdstuk 9 stelt de vraag hoe
onze smaken worden gevormd, en hoe het voedselsysteem ons beperkt, niet als consumenten, maar als
mensen die in de wereld staan. Het laatste hoofdstuk laat zien dat er manieren zijn om onze soevereiniteit
terug te veroveren, om meer dan alleen maar consumenten te worden, door het voedselsysteem te
hervormen en de machtsrelaties te herschrijven waardoor mensen worden uitgebuit, zowel in het verbouwen
als in het eten van voedsel. Er zijn geen garanties dat de zware taak van anders gaan leven zal lukken. Maar
als we het niet proberen, is het zeker dat we falen.